748
oordeel door den Eedacteur van het Bataviaasch Handelsblad, was do
Minister van Koloniën verontwaardigd over de veronderstelling, die do
redacteur van dat blad had durven opperen. En nu toch komt de gene
raal, door de mededeeling van den Gouverneur-Generaal van 6 December
1879 (blz. 9 van het adres), volkomen bevestigen de meening, die daar
omtrent destijds was uitgesproken. Uit dien brief blijkt ten duidelijkste,
dat het besluit geen andere bedoeling had, dan den Luitenant-generaal
van der Heijden te nopen zijn ontslag te vragen.
Uit het adres blijkt tevens, dat op het oogenblik, toen de Gouverneur-
Generaal er toe overging om het civiel bestuur in te voeren en den
Luitenant-generaal van der Heyden te ontheffen van zijne betrekking,
zulk bestuur er reeds was gevestigd. De generaal van der Heijden ver
meldt, onder mededeeling van de verschillende ambtenaren, die reeds van
af 1874 tot 1881 in Atjeh met civiel bestuur waren belast, dat op het
oogenblik toen hij ontslagen werd, geen enkel officier meer met eenig
bestuur belast was. Er waren op dat oogenblik reeds 3 adsistent-resi-
denten en 11 a 12 controleurs, aan wie het bestuur was opgedragen.
De Minister van Koloniën kon dus niet wel den maatregel der invoering
van een burgerlijk bestuur verdedigen, gelijk hij zulks ten vorigen jare
deed naar aanleiding van uwe interpellatie, Mijnheer de Voorzitter, en
van de mijne, door te zeggen dat op Atjeh een civiel bestuur vereischt
werd, daar een geregelde gang van zaken militaire willekeur moest ver
vangen; politie moest in de plaats komen voor soldaten, burgerlijke
ambtenaren voor kapiteins en luitenants (zie bladz. 1 der Memorie).
Op dat oogenblik waren noch kapiteins, noch luitenants, noch soldaten
met eenig civiel bestuur belast; er was eene militaire bezetting, maar
ook deze is met de invoering van het burgerlijk bestuur niet opgeheven,
terwijl zij volgens gisteren ontvangen berigten nog geenszins blijkt on-
noodig te zijn geworden.
De overlegging van den bewusten brief van den heer van Lansberge
aan den heer der Kinderen is ook daarom noodig, omdat uit het mede
gedeelde door den generaal van der Heyden zou moeten volgen, dat de
heer der Kinderen minder naauwkeurig zijnen last zou hebben uitgevoerd.
Althans er wordt in het adres vermeld, dat zoodra de Gouverneur-Gene
raal kennis zou gekregen hebben van hetgeen de heer der Kinderen op 20
November 1881 verrigt had, met betrekking tot de hem opgedragen
commissie, de Gouverneur-Generaal zich gehaast zou hebben te antwoor
den, dat het een misverstand was, zoodat de heer der Kinderen reden
meende te hebben, zich tegenover den Luitenant-generaal van der Heyden