750 Ik kan mij zeer goed voorstellen, dat de Regerings-eommissaris der Kin deren zich bereid heeft verklaard, of zich heeft aangeboden, om een con cept te leveren, maar daarmede wil ik nog volstrekt niet aannemen, dat de heer van der Heijden reeds onvoorwaardelijk, ofschoon bereid om een zoodanig concept uit de handen van den heer der Kinderen te ontvangen, er in bewilligd zoude hebben, dat al hetgene in het concept staat, daarbij wierd opgenomen. Daarin toch wordt door den heer der Kinderen den Luitenant-generaal van der Heijden niets minder in den mond gelegd, dan dat onder de door hem gepleegde onwettige en willekeurige daden," er zijn, rdie vallen onder het bereik der strafwet." Ik zal mij hierbij bepalen. Ik meen dat de inlichtingen hieromtrent, waarbij ik nog zou kunnen voegen de vraag omtrent de behandeling, die de dwangarbeiders in Atjeh ondervinden en de willekeurige maatregelen, die te hunnen aanzien worden toegepast - van den Minister kunnen wor den te gemoot gezien, wanneer overeenkomstig het voorstel van de Com missie, geamendeerd door dat van den heer de Casembroot, door deze Kamer beslist wordt. De Heer van der Peltz, Voorzitter der Commissie voor de Verzoek schriftenMijnheer de Voorzitter! Bij vernieuwing zitten wij in die ongelukkige geschiedenis, zou ik haast zeggen, betreffende den generaal van der Iieyden en de vervanging van het militair door het civiel gezag op Atjeh, waarin we nu reeds voor de tweede of derde maal zijn gewik keld. En dat alles als gevolg van de mijns inziens laakbare wijze, waarop de afgetreden Gouverneur-Generaal ten opzigte van generaal van der Heijden gehandeld heeft. De Minister van Koloniën heeft ons op 18 November jl. verzekerd, dat de verwijdering van generaal van der Heijdenuit Atjeh niets anders was dan eene politieke quaestie, zonder nevenbedoelingen. Wij mogen aan de waarheid daarvan niet twijfelen. Maar waarom dan ik herhaal het met den heer Keuchenius, die het in November releveerde waarom dan den bedekten weg gevolgd, dien wij hier kunnen gadeslaan 6 December 1879 is de datum van den brief van den Gouverneur-Generaal aan generaal van der Heijdenwaarbij hem, gelet op den, dank zijner energie en voortvarendheid, op Atjeh ingetreden guustigen toestand, wordt kennis gegeven van de aan den Gouverneur-Generaal verleende magtiging, om bij eventuele aftreding van den generaal een civilen commissaris naar Atjeh te zenden. In dien brief werd aan den generaal van der Heijden als 't ware in den mond gegeven om zijne demissie te nemen. Toen generaal van der Hei/den daaraan geen gehoor gaf en beweerde

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 675