752 - Omtrent het verzoek om eene enquête, waartegen de Commissie zich heeft verklaard, behoef ik, na hetgeen de heer Heydenrijck daarover heeft gezegd, niet meer te spreken. De geachte afgevaardigde uit Delft vond het zoo onbegrijpelijk, dat de Commissie van dezen Minister nog inlichtingen kan vragen. Mijnheer de Voorzitter! Dan doet de Commissie niets anders dan wat de heer de Casembrool deed en verlangde op 18 November, toen hij zeide: „maar met den meesten aandrang vraag (ik) een onpartijdig en naauwkeurig onderzoek van het geheele dossier der stukken, op Atjeh betrekking hebbende, in te stellen. Dit alleen kan tot waarheid leiden. Dat het dus den Minister behage, al dadelijk uit Indiê het geheele dos sier te doen komen van de officiële correspondentie, over het incident van der Heyden gevoerd, en van de instructie der zaak van kapitein Kauffmannwiens braaf gedrag en naauwkeurige pligtsbetrachting door den Procureur-generaal niet zijn vermeld." Dat is het verlangen van den geachten afgevaardigde uit Delft, dat hij den 18den November zelf heeft uitgesproken, toen al reeds zoo vele in lichtingen door den Minister gegeven waren. En nu verwondert het mij, dat zijnerzijds, als eene bedenking tegen het verslag van de Commissie, wordt geopperd, dat zij nog inlichtingen vraagt. Ik ga over tot de Conclusie van de Commissie, waartegen door den ge- achten afgevaardigde uit Delft eene andere, eenigzins eenvoudigere, en volgens de sprekers, die wij het genoegen gehad hebben te hooren, betere, in de plaats is gesteld. De Commissie heeft voorgesteld„te dien einde het adres te verzenden aan den Minister van Koloniën, met verzoek aan de Kamer zoo mogelijk zoodanige inlichtingen te verstrekken, als naar het oordeel van Zijne Excellentie dienen kunnen om de bezwaren van den generaal van der Heijden op te heffen." De Commissie zou hebben kunnen volstaan met eenvoudige nederleg- ging ter griffie voor te stellen, ten einde aan ieder van de leden gele genheid te geven, om uit het adres van den generaal van der Heyden te nemen wat hij wilde en er mede te doen zooals hun beste weten hun ingaf. Maar dit heeft de Commissie niet gedaan. En waarom niet? Omdat, al kon aan het verzoek tot eene enquête niet voldaan worden, men zich plaatste op het standpunt van den generaal van der Heyden. De Commissie meende, dat inderdaad op 18 November jl. door den Mi nister van Koloniën ter kwader ure in deze Kamer het proces-verbaal

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 677