759 -
Ook ik acht den weg, door den Gouverneur-Generaal ingeslagen, zeer
ongelukkig gekozen en zou meenen dat de generaal vein dêr J ley den hier
is bestreden geworden met wapenen van verdacht allooi. De Atjehnezen
hebben ten minste tegen ons gevochten met bloote en blanke klewangs!
De Heer van Goltstein; Minister van KoloniënMijnheer de Voor
zitter! Ik verkeer in den zonderlingen toestand dat ik het woord vraag
om te zeggen waarom ik niet spreken zal.
Maar alvorens dit te doen, zij het mij vergund, mij van deze tafel te
voegen bij de ernstige en gevoelvolle woorden door den heer Heydenrijck
gesproken, naar aanleiding van een berigt, dat heden de leden van deze
Vergadering bereikte. Mogt de overledene ook niet tot hen behoord hebben
bij wien de Regering steun mogt vindeti in het algemeen, Zij betreurt
het ten zeerste, dat hij nog op jeugdigen leeftijd en na zoo korten tijd
hier werkzaam geweest te zijn, ontrukt is aan een werkkring waarvoor
h'J bewees volkomen geschikt te zijn.
Mijnheer de Voorzitter! Hoe gaarne ik ook in deze Kamer met de leden
in discussie treed, zou ik toch heden niet in deze Kamer gekomen zijn,
ware het niet dat een oogenblik vóór het begin der zitting mij eene uit-
noodiging bereikte van den heer de Casemhroot. Het is dan ook alleen
om aan die uitnoodiging gevolg te geven, dat ik hier ben verschenen,
want het komt mij voor, dat daar, waar de Kamer over eene conclusie te
beslissen heeft, die het Departement van Koloniën betreft, de tegenwoor
digheid van den Minister van Koloniën niet onmisbaar is. Daarenboven
stond in dit geval te vreezen, dat men bij de discussiën in het fond van
de zaak zou treden, en dan atm het stilzwijgen van den Minister van
Koloniën eene verkeerde uitlegging zou worden gegeven. Hoewel door
verschillende geachte afgevaardigden in de zaak zelve die wij allen, en
die ieder betreurt getreden is, toch wensch ik de verklaring af te leg
gen, dat ik mij voor alsnog van eene bespreking daarvan zal onthouden.
Daarentegen ben ik de leden der Kamer erkentelijk, die wel de moeite
hebben genomen om op enkele punten de aandacht van de Regering te
vestigen, want eene Memorie van ongeveer 400 bladzijden druks aan den
Minister toe te zenden met verzoek om inlichtingen, is nog al veel van
hom gevergd. Ik wil dan ook dadeljjk, bijaldien de conclusie mogt wor
den aangenomen, aan de Kamer verklaren, dat ik, wat de uitgebreidheid
betreft, op verre na niet wedijveren zal met het stuk, waaromtrent in
lichting worden gevraagd. Ik moet er bijvoegen, dat ik zelfs bjj die in
lichtingen sommige punten, door leden genoemd, zal moeten voorbijgaan,