761
niemand zal twijfelen, in keurigen, maar o. i. te gezwollen stijl, tot Zijne
Majesteit den Koning het verzoek richten: het militaire onderwijs ter
opleiding tot officier in zijn vollen omvang te regelen bij de wet.
Door de Kedactie van het Indisch Militair Tijdschrift aangezocht, dat
adres in beschouwing te nemen, voldoen wij niet dan aarzelend aan dat
verzoek,
Niet omdat wij eenig bezwaar hebben tegen het adres zooals het is
geformuleerd. Integendeelna alles wat sedert 1867 ten aanzien van
het militaire onderwijs in Nederland is gedaan, zal ieder het ten zeerste
toejuichen, dat invloedrijke personen, als de adressanten, hun stem verheffen.
Maar wèl hebben wij o. a. bezwaar tegen veel van 't geen door hen
wordt aangevoerd, om te trachten de meening algemeen ingang te doen
vinden, dat meer behoefte zoude bestaan aan een intellectueel ontwikkeld
officiers-korps dan aan eene talrijke krijgsmacht; dat het eerste er groo-
tendeels toe zou kunnen bijdragen, om de laatste te verkrijgen.
Naar onze meening mag in de eerste plaats de brute kracht niet ont
breken; moet men dus beginnen met bij de wet het minimum voor die
brute kracht vast te stellen; vervolgens de middelen aangrijpen, om dat
minimum werkelijk beschikbaar te hebben, om eerst daarna te zorgen voor
regeling bij de wet der vorming van de moreele en intellectueele krachten.
Dat de wettelijke regeling van een degelijk en ontwikkelend militair
onderwijs, de belangstelling der natie zal opwekken en levendig houden,
zooals de adressanten vermeenen, is o. i. eene illusie.
De ondervinding, in de laatste jaren in Nederland op politiek gebied
opgedaan, vooral waar het 't krijgswezen betrof, kan er niet toe bij
dragen, om de verwezenlijking van die illusie te verwachten. (1)
„In den strijd, hetzij om de suprematie, hetzij om het bestaan der
„nationaliteiten, waarvan onze eeuw getuige is, wedijveren de volken in
„de ontwikkeling hunner weerkracht, waaraan zij dcor sterkte en hoeda
nigheid een steeds hooger vermogen trachten te schenken."
Aldus de adressanten, op bladzijde 9 van de Memorie van Toelichting.
(2) De N. R. C., Maileditie, N°. 21, behelst, onder dagteekening van den 6cn April
1882, het bericht, dat aan de Tweede Kamer der Staten-Genernal een adres is gericht
door in('ustrieelen, handelaren en gezeten burgers, wonende te Bredawaai bij zij ver
zoeken: 1°. eene enquête te houden over de geldverspilling bij ons krijgswezenen
2°. een ernstig onderzoek te gelasten over de aanbestedingen van het leger en de
aanbestedingen in 't algemeen. Red.