- 765
Koninklijke Militaire Academie, wel iets anders verwachten dan misschien
„knappe," maar onvoldoende militair gevormde officieren? Is een twee
jarige, zelfs driejarige cursus op de Koninklijke Militaire Academie,
in den regel, niet onvoldoende, om van de meestal slecht gedisciplineerde
studenten te vormen mannen, die doordrongen zijn van den waren krijgs
mansgeest? Zou de ondervinding niet leeren, dat zij, bij wie men niet
temin dien geest opmerkte, zijn Soldatenkinderen? officieren, die van
kindsbeen af over niets anders hebben gehoord dan soldaterijwier vaders er
naar hebben gestreefd, hen militaire ment op te voeden, niet alleen, maar
ook hebben getracht den studentengeest, welke zich langzamerhand ont
wikkelen zou, in de geboorte te smoren.
Hoe het thans bij het Leger in Nederland gesteld is, weten wij niet.
Maar, wat ons Leger betreft is het voor niemand een geheim, dat hoofd
officieren en kapiteins werden aangetroffen, die niet wisten te gehoor
zamen; die zelfs niet doordrongen waren van de juistheid van den stelregel:
„Aimez les détails, etc.," die deden, wat zij en te recht in hunne
nog niet volkomen gevormde luitenants afkeurdendie dus niet konden
strekken tot voorbeeld voor hunne ondergeschikten.
En onder die chefs waren er, die hadden doorloopen een krijgskundigen
cursus van vier jaren. Wat zou het worden, indien slechts twee of zelfs
drie jaren aan hunne militaire vorming werden besteed?
Neen, nog eens: Yoor ons Leger zouden wij het betreuren, indien de
militaire vorming werd opgeofferd aan of althans moest lijden onder
de wetenschappelijke. Onze aanstaande bevelhebbers moeten zijn „knap
pe" officieren; maar vooral: officieren, die soldaat zijn. Onze bevelheb
bers moeten een tegenwicht vormen in de schaal, welke meer en meer
dreigt door te slaan naar den burgerlijken kant. Bij een Leger als het Indische
is het, naar onze overtuiging, niet mogelijk andere eischen te stellen.
Dat wij, zooals blijkt, te dezen opzichte conservatief zijn, mogen sommigen
misprijzen, het vindt echter zijn grond in de ondervinding, welke wij ge
durende nagenoeg een kwart eeuw opdeden. Gaarne zullen wij intussehen
vernemen, hoe het jongere Leger er over denkt (1). Trouwens ook in
(1) De Red. houdt zioh daartoe insgelijks aanbevolen.
Men raadplege o. a. do „"Verslagen der Yereeniging ter beoefening van de Krjjgs®
wetenschap"; 1878'79 bladz. 107 1879 '80 bladz. 65, en 1880'81 bladz. 859,
waarin drie der adressanten de H. H. van Dam van lsseltIlojel en Kool hunne
denkbeelden over het belangrijke onderwerp hebben ontwikkeld. Tot voldoende over®
eenstemming echter was men toen nog niet gekomen-
Red.