773 gelegd rapport van den Kommandant van het Leger, van den lOden dier maand, IIe afdeeling, le Bureau, No. 5; b. van 18 November 1873, lc Kamer, No. 8801/3997, daarbij naar aan leiding van de bij het schrijven van den l8ten Gtouvernements-Secretaris, van den 10™ dier maand, No. 2550, gestelde vraag, of bij het verleenen van gratie van de straf des doods met den kogel, daarvoor nimmei krui wagenstraf maar steeds detentie in de plaats moet worden gesteld, als zijn gevoelen mededeelende, dat kruiwagenstraf, waaraan vervallenverklaring van den militairen stand behoort vooraf te gaan, moet geacht worden te behooren tot de onteerende straffen, en dat vermits eene onteerende straf niet bij wege van gratie mag gesteld worden in de plaats van eene straf, die geene eerloosheid medebrengt, bij het verleenen van gratie van de straf des doods met den kogel, daarvoor nimmer kruiwagenstraf, maar steeds detentie in de plaats moet worden gesteld Overwegende dat de Souverein, krachtens het hem toekomend regt van gratie, bevoegd is, een door den regter opgelegde zwaardere straf te commuteren in eene ligtere, en hem dus, aangezien de wetgever in de rij der militaire straffen de kruiwagenstraf ligter stelt dan de straf des doods met den kogel, ook de bevoegdheid niet kan worden ontzegd, om die doodstraf bij wijze van gratie in kruiwagenstraf te veranderen dat bovendien kruiwagenstraf geen straf is, die in den zin der wet eerloosheid ten gevolge heeft; dat wel is waar de tot kruiwagenstraf veroordeelde wordt verklaard onbekwaam den lande als militair te dienen en dus den militairen stand wordt uitgestooten, maar dat het uitstooten uit den militairen stand op zich zelf, geen eerloosheid in den zin der wet ten gevolge heeft, 't geen duidelijk blijkt uit artikel 32 van het Crimineel Wet boek; dat, moest als juist worden aangenomen, dat vervallenverklaring van den militairen stand eerloosheid na zich sleept, bij toepassing van artikel 21 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande de gevolgtrek king voor de hand zou liggen, dat eene straf, waarvan het ondergaan den burger niet onteert, den militair met eerloosheid besmet, zoodat eene straf van het gemeene strafregt ten aanzien van den burger minder schandelijk zou zijn dan ten aanzien van den militair; De Raad van Neder landsch-Indik gehoord Is goedgevonden en verstaan; Aan A. en voornoemd gratie te verleenen;

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 698