- 777
de hoop uitdrukkende, dat anderen [deskundigen] ons zullen terechtwijzen,
indien wij de zaak verkeerd mochten hebben ingezien.
Artikel 13 van het Crimineel Wetboek van het Krijgsvolk te lande
bepaalt o. m. dat personen, tot dat krijgsvolk behoorende, naar de voor
schriften van het Crimineel Wetboek dezer Landen, bereids gearresteerd
of nog te arresteren, en andere in gebruik zijnde wetten, geoordeeld en
gestraft zullen worden „wegens zoodanige misdaden en overtredingen,
waarop bij het Wetboek voor het krijgsvolk te lande geene bijzondere
straf gesteld is, en welke de militaire dienst niet uitsluitend betreffen."
De „andere in gebruik zijnde wetten" zijn dus, naar onze meening, hier
van toepassing. Dat is alzoo uitsluitend het Wetboek van strafrecht voor
Europeanen.
Dat Wetboek raadplegende, vinden we in het Tweede Boek, Titel 1,
Afdeeling 1, onder het opschrift: „Fa» de misdrijven tegen de inwendige
veiligheid van NederlandscR-Indië^, het volgende bepaald
Art. 49.
De aanslag of zamenspanning, die ten doel heeft hetzij de omstooting of
verandering der Regering, hetzij het in de wapenen brengen der ingezetenen
tegen het in Nederlandsch-Indië gevestigd gezag, wordt met den dood gestraft.
Art. 50.
Ook wordt met den dood gestraft de aanslag of zamenspanning, die ten
doel heeft hetzij burgeroorlog te verwekken, door de ingezetenen tegen
elkander te wapenen of hen tot die wapening te brengen, hetzij het bren
gen van verwoesting, moord of plundering in eene of meerdere plaatsen.
Art. 63.
De opruijing tot de misdrijven in deze afdeeling vermeld, welke, inge
volge art. 25, N° 4, als medepligtigheid moet worden aangemerkt, is,
wanneer zij geenerlei gevolg heeft gehad, strafbaar met de verbanning.
Nemen wij nu in aanmerking, dat Europeesehe soldaten zijn „overge
gaan" naar eene bevolking, welke moet beschouwd worden te behooren
tot de „ingezetenen" van Nederlandscli-Indië
dat die soldaten hebben getracht, de ingezetenen tegen elkander te
wapenen of hen tot die wapening te brengen
dat sommigen hunner andere soldaten hebben „opgeruid" tot de misdaden,
bedoeld bij de artt. 49 en 50, hierboven overgenomen;
dan zijn wij van meening, dat, indien de soldaten, die thans wonen on
der de „gewapende Atjehers", ons weder in handen vallen, op hen moet
worden toegepast de doodstraf.dan wel de verbanning.
Gaarne echter geven wij ons gevoelen voor beter. Y