78
doen overheerschen in de militaire rechtspleging, en daarom misschien
juist grond bestaan om eene speciale militaire rechtspleging te behouden.
Mr. Aug. Philipsadvocaat te Amsterdamhelt over tot het stelsel,
door den Heer Den Beer Poortugael ontwikkeld, en is van overtuiging niet
gewijzigd door den Heer Patijn. Spr. mengt zich in 't debat om eene
enkele vraag aan den Heer Den Beer Poortugael te doenwat valt onder
'tbegrip van tijd van oorlog, wat onder dat van leger te velde? Ver
keert niet hij, die aangewezen is als marinier om deel te nemen aan eene
expeditie, die ingescheept is voor eene expeditie, in oorlogstijd? Is dit
juist, dan verkeert de marinier, van wien Mr. Patijn sprak, in oorlogstijd.
Mr. L. II. De Sitter, lid der rechtbank te Arnhem, ofschoon erkennende
dat het stelsel van Prof. Pols meer afgerond is, geeft aan den Heer Den
Beer Poortugael de voorkeur, op grond van de redenen, door den prae-
adviseur aangevoerd. Dat de militaire rechter meer met de behoeften
der maatschappij bekend zou zijn dan de gewone strafrechter, kan hij
niet toegeven. De burgerlijke rechter moet alles berechten, uitgezonderd
datgene wat op grond van militair belang door den disciplinairen rechter
kan worden berecht. Ook de burgerlijke rechter zal eene eenvoudige
mishandeling van een ambtsmisdrijf weten te onderscheiden. Indien de
inferieur zijn superieur beleedigt, mishandelt, zal ook de burgerlijke rechter
dien inferieur zwaar weten te straffen. De zoogenaamde militaire ver
zwarende omstandigheden zijn geene andere dan de gewone verzwarende
omstandigheden. Er is maar één argument, dat men met eenigen schijn
van grond kan aanvoeren: „de burgerlijke rechter zal niet letten op
krijgstucht". Maar dat is geen argument, dat is eene onderstelling.
Daarover zou alleen de practijk uitspraak kunnen doen.
Mr. Levy neemt, even als Mr. Philips, deel aan 't debat om licht te
vragen. Ook op dit oogenblik schaart hij zich aan de zijde van Mr. Pols.
Door Mrs. Van Hamel en Wïlleumier zijn fundamenteele beginselen van
recht ter sprake gebracht, is gewezen op eenheid van recht, die eenheid
van rechtspraak noodzakelijk maakt, door Mr. Polak op eenheid tusschen
leger en volk. Al die beginselen eischen eerbiediging. Maar nevens die
beginselen bestaat een beginsel van staatsbelang. Wilt gij een leger,
maak het mogelijk door het de voorwaarden te verschaffen, dat het zich
in de practijk gevoele als deel der natie, maak het ook mogelijk in
psychischen geest, werp geene belemmeringen op, waarop het doel van
het leger schipbreuk kan lijden. Het leger als begrip eischt eenheid van
doel, eenheid van macht, eenheid van wil. De hoofdvoorwaarden voor
het bestaan van een leger is handhaving van tucht. Eeeds Göthe heeft