- 80
Militair Gerechtshof, noch de Krijgsraden verdienen de minachting, waarmede
deze colleges worden overladen.
Er bestaat, vervolgt spr., tusschen militaire en gewone justitie een
hemelsbreed verschil. Was dit niet het geval, wij hadden geene militaire
colleges noodig. De militaire justitie heeft een ander doel dan de gewone,
zij heeft vóór alles de militaire discipline te handhaven, want de militaire
discipline is niet het element, maar de kroon der militaire justitie. Wij
geven jaarlijks dertig millioen uit in oefeningen tot het plegen van hot
geweld, tot het leeren dooden. Dat geld acht spr. goed besteed, onder
ééne voorwaarde: dat de inrichting aan haar doel beantwoorde. In oorlogs
tijd is militaire tucht een eerste vereischte, moet het leger zijn eene een
heid, die door den wil van één enkele kan bewogen worden. Doet men
dat niet, dan heeft men eene vereeniging van personen, die niet een
gevaar zijn tegen den vijand, maar tegen de burgermaatschappij.
De zelfde eischen dringen ook tot het zelfde besluit in vredestijd. In't
stelsel van Mr. Van Hamel zou spr. geen cent voor het legerui tgeven.
De grondslagen der burgerlijke maatschappij zouden dan ook wel gehand
haafd kunnen worden zonder leger. Omdat wij in oorlogstijd een leger
noodig hebben, moet het in vredestijd daarvoor geoefend worden, 't Moge
eene anomalie zijn, maar 't is eene noodzakelijkheid. En, zooals Mr. Levy
zeide, omdat de oorlogstoestand niet hij koninklijk besluit met de oorlogs
verklaring kan worden gedecreteerd, en de tucht er in vredestijd moet worden
ingebracht, èn ook om deze reden, dat men anders een leger heeft, dat
voor de maatschappij een ernstig gevaar oplevert, want een tuchteloos,
een bandeloos leger in vredestijd is eene bron van rustverstoring en van
onaangename verhouding tusschen burgers en militairen, welke thans
alleen ophoudt, als de militaire tucht zich met klem doet gevoelen.
Niemand is meer dan spr. overtuigd, dat het militaire recht dringend
herziening vordert. Sedert jaren heeft spr. daarvoor gestreden, maar bijna
altijd stuitte hij op dit bezwaar, dat de communis opinio meende, dat het
eenige gebrek lag in de organisatie der militaire vierscharen. Spr. is
van een ander gevoelen. Die organisatie wil hij behouden, omdat zij
het eenige geeft, dat voor de handhaving der militaire tucht onvermijde
lijk is. Spreker acht het gebrek gelegen in den toestand van het militaire
recht en de militaire strafrechtspleging. Laat onze Grondwet vrijheid?
De Heer Den Beer Poortugael meent, dat de Grondwet reeds te zijnen
gunste uitspraak heeft gedaan. Ten onrechte. Als de leer van den Heer
Den Beer opgaat, dan zou een speciaal militair strafwetboek ongrond
wettig zijn. Bovendien zegt art. 14G, al. 2 duidelijk: „De wet regelt