81 insgelijks het rechtsgebied over het krijgsvolk en de schutterijen". De wet laat dus vrijheid. Art. 162 der Grondwet wordt gemeenlijk dus uitge legd, dat de Hooge Raad ook het toezicht moet hebben op den geregelden loop en de afdoening der rechtsgedingen. Spr. is van een ander gevoelen. Z. i. zijn de militaire vierscharen niet onder art. 162 der Grondwet begrepen. In de tweede afdeeling van het vijfde hoofdstuk der Grondwet wordt geen woord gevonden, waaruit blijkt dat de militaire vierscharen niet onder die afdeeling begrepen zijn. Spr. beroept zich nu niet alleen op het advies van den heer Heemskerk van heden, maar op hetgeen door dien schrijver in zijn Praktijk der Grondwet wordt medegedeeld. "Waar militaire delicten zulk een ernstig karakter hebben, dat zelfs de hoogste straf kan worden opgelegd, eischt spr. de beslissing niet van een commandant, maar van een rechtsgeleerd lichaam, dat beslist na behoorlijke waarborgen van onderzoek. En als men nu eenmaal den militairen rechter bezitten moet, dan blijft spr. het logisch en meer in het belang van het leger achten, dat ook de zoogenaamde gemengde misdrijven door den militairen strafrechter worden berecht. De berechting der commune mis drijven is ten onrechte als eene hoofdzaak beschouwd. Kon men een gemakkelijk middel vinden om tusschen militaire en commune misdrijven eene splitsing tot stand te brengen, dan zou liij er niets tegen hebben, dat zij aan het oordeel van den burgerlijken rechter werden onttrokken. Lange jaren geleden werd een afzonderlijk ambtenaar bij het ministerie van Justitie aangesteld om die splitsing tot stand te brengen, maar de poging mislukte; de splitsing stuitte af op eene reeks van practische be zwaren. Belangrijker is de vraag van de organisatie der militaire colleges, maar nooit zou hij aan die colleges het karakter eener jury willen toeken nen. Hoe men ook de Grondwet opvatte, in jure constituendo zou hij er niets tegen hebben, dat aan den Hoogen Raad de cassatie in militaire strafzaken werd toegekend. Mr. A. P. Th. Eysselladvocaat te 's Gravenhage, ontdekt, na de rede van Mr. Polssporen van bekeering in zich in de richting van den Heer Den Beer Poortugael. Wat toch is het geval Mr. Pols heeft geconstateerd het feit, dat de militaire rechtspraak verkeert in een toestand van discre- diet en dat alle pogingen om dit te verbeteren, te hervormen, hebben gefaald. Moet nu niet het logisch gevolg van die redeneering zijn: breek met dit bestaande stelsel? Maar dan acht spr. het stelsel-Van Hamel logischer: breid de tucht zoo veel mogelijk uit, maar laat de militaire macht zich uitsluitend op het gebied van tucht bewegen. Dan zal juist het bezwaar van Mr. Pols worden opgelost, dat men in vredestijd een 6

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 92