88
in het Indische leger althans de communis opinio zeer heslist is de opinie
van den „civilist" Prof. Mr. M.S.Pols. "Wat die opinie in het Nederland-
sche leger is, boezemt ons al zeer weinig belang in. Het Indische leger
is bovendien niet het Nederlanclschehet leeft onder andere instellingen en
heeft een geheel ander karakter. Mr. C. P. K. Winckel toonde het ons in de 1 lo
aflevering, jaargang 1881 van dit tijdschrift aan. Mochten dus recht en recht
spraak voor het leger in Nederland gewijzigd worden naar de inzichten van
bovengenoemde „profeten", tusschen wie Kolonel Den Beer Poortugael zich,
zoo als hij zelf zeide, als Saulgevoelde, dan hopen wij ernstig, dat de Minis
ter van Koloniën dan eens geen copy werk voor het Indische leger zal laten
maken; want waarlijk, hem zou anders van over den oceaan het dave
rend Ne touchez pas au drapeau! uit dit leger in de ooren klinken.
Zeker is ons vaandel ook uw vaandel, Mijne Heeren! Gij moogt er u
onder scharen, maar gij moogt het niet hanteerenZiedaar het verschil. Gij
kunt het niet hanteeren. Dat hebben uwe „invallen" in de vergadering
der Juristen-Yereeniging op 27 Augustus 1881 te Arnhem bewezen. Komt
U zelfs den naam toe van. prof eten, waarmede Kolonel Den Beer Poortugael
U, als Saul, begroette? Zouden de profeten van Israël ooit Saul voor
hun prae-adviseur hebben gekozen En mocht een gewezen Minister van
Oorlog die vergelijking maken?
Zeker zullen velen het, met ons, om der onpartijdigheidswille, betreuren,
dat Prof. Mr. II. Van der Hoeven, den kundigen jurist, zich bij de de
batten niet heeft laten hooren; hij had o. i., met Prof. Pols, den oud
auditeur-militair en advocaat-fiscaal, tot prae-adviseur moeten worden
gekozen. Zeggen wij dit, omdat wij ons vereenigen met de door hem op
26 November 1875 in zijne voor de „Yereeniging tot beoefening der krijgs
wetenschap" gehouden voordracht over de „Opmerkingen over den militairen
rechter voor de landmacht (samenstelling, rechtsmacht, rechtspleging)
enz." en zijne daarop gevolgde repliek op 11 Februari 1876 Geenszins,
want Prof. Van der Hoeven huldigt de denkbeelden niet van Prof. Pols
over het door de Juristen-Yereeniging op 27 Augustus 1.1. aan de orde
gesteld onderwerp. Maar wanneer twee zulke meesters elkander in het
publiek hadden bestreden, zoude méér leering geput zijn uit het door de
pers gegeven verslag der vergadering van 27 Augustus 1881 dan thans
het geval is.
Prof. Pols beweerde, dat het onderwerp dier bijeenkomst „te onvoldoende
was voorbereid", om het toen reeds te behandelen. De debatten geven o. i.
maar al te zeer het bewijs, dat de geleerde schrijver de plank ook in dit
opzicht niet mis slaat. Wat hebben wij aan profetendie zich, zonder