DE YOORLOOPIGE OF CORPSORDERZOEKEN. De Algemeene Order Ro 21 van 1866 leert ons, dat het Konink lijk besluit dd. 16 November 1818, R° 2 (Zie Algemeene Order van 1862, R 2, 3) de strekking heeft, te voorkomen, dat beschuldigden noodeloos een langdurig praeventief arrest ondergaan. Genoemd Koninklijk besluit beveelt, dat plaatselijk-militaire com mandanten, wanneer zij vermeenen, dat eenig militair voor den krijgs raad behoort te recht te staan, door tusschenkomst van den gewestelijk- militairen commandant het advies van den gewestelijken auditeur-mi litair moeten inwinnen onder overlegging van de klacht en de verdere stukken betrekkelijk de zaak. Wat onder verdere stukken betrekkelijk de zaak moet verstaan worden, zegt ons de A. O. R° 21 van 1866; het zijn namelijk de stukken van het corpsonderzoek. Hieruit heelt men afgeleid, dat zoodra de corps- of detachements commandanten kennis bekomen van een gepleegd misdrijf, waartegen het Crimineel Wetboek of het Burgerlijk Strafwetboek straf bedreigt, zij eene commissie van twee officieren behooren te benoemen, ten einde de zaak te onderzoeken. Dit is echter niet de geest der laatstgenoemde A. O. Zij verlangt wel de blijken, dat er een onderzoek door den corpscommandant hebbe plaats gehad, doch zij eischt niet, dat er ten allen tijde een onderzoek door eene commissie plaats hebbe. Dit laatste is niet volstrekt noodigwanneer de omvang eener zaak dit niet vordert, is een onderzoek staande het rapport bij den corps- of detachementscommandant, iets dat toch altijd plaats heeft, geheel voldoende. De corpscommandant, die overtuigd is: 1° dat er misdaad (in mi litairen zin) gepleegd is en 2° dat eenig militair, onder zijne beve-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 274