"V .A. IR I -A-
De wijziging van het Crimineel Wetboek en van liet Reglement
van Krijgstucht voor het Nederlandsche leger.
(Yervolg. Zie afl. ïf° 1 en 2)
III. In de derde plaats bevat het ontwerp eenige bepalingen, wier
gemis onder de belangrijkste gebreken van het Crimineel Wetboek kan
gerekend worden. Art. 5 C. P. sluit, zoo als bekend is, toepassing der
bepalingen van dien Code op militaire misdrijven uit. Dit betreft even
zeer de bepalingen aangaande het algemeene deel van het strafrecht, de
bepalingen omtrent poging, deelneming, toerekenbaarheid, samenloop. Dat
deze onderwerpen voor het militaire recht evenzeer regeling behoeven, is
ontwijfelbaar.
Toch heeft men de regeling in de militaire wetgeving verzuimd, waar
door in de toepassing telkens de grootste, soms onoplosbare moeilijkheden
ontstaan. De artikelen 16 en 17 strekken om in die leemte te voorzien. Zij
berusten op het beginsel, dat eene afwijking van de regelen van het ge-
meene recht omtrent die onderwerpen alleen dan behoort te geschieden,
als de militaire wet uitdrukkelijk eene afwijking eischt.
IV. Eindelijk bevat het ontwerp de bepalingenvereischt tot toepas
sing van het nieuwe strafstelsel op het Crimineel Wetboek en tot afschaf
fing der bepalingen die vervallen, alsmede eene bepaling omtrent den
overgang.
Art. 1 bevat in meer eenvoudigen en duidelijken vorm het zelfde wat
nu in de artikelen 19 en 25 Crimineel Wetboek is geregeld, den regel
door den militairen rechter bij de toepassing van het gemeene strafrecht
te volgen, terwijl de artikelen 2 en 3 de uitzonderingen op dien regel
geven. Zoo als reeds is opgemerkt, behoort de militaire rechter een mid
del te bezitten om den band, tusschen den Staat en den veroordeelde dooi
de dienstverplichting ontstaan, te verbreken. Het Crimineel Wetboek
regelt mitsdien in de artt. 20 en 21 de vervallenverklaring van den mili
tairen stand in geval van veroordeeling tot bepaalde straffen. Die bepa-