452
Wat de Cavalerie betreft, kwam de Minister van Koloniën sedert tot
eene andere overtuiging en wel deze, „dat de aanzienlijke inkrimping van
het wapen, die vroeger in de bedoeling heeft gelegen, niet wel overeen
te brengen is met de diensten die op den duur van de Cavalerie kunnen
en moeten gevorderd worden," Is deze de gewichtige ontdekking, waartoe
deze Minister, na zes jaren geleden het wapen met eene reductie bedreigd te
hebben, is gekomen? Even gewichtig als de na drie jaren tobben over de op
lichting van eene Stafschool in Indië, bij de Memorie van toelichting der
Indische begrooting voor 1877 medegedeelde ontdekking, „dat de werkelijk
zeer afmattende inspanning van den geest die men moet vorderen" van
werkende menschen, „beter in een koel klimaat dan in de tropische
luchtstreek op den duur kan worden volgehouden." Op den duur
worden de mededeelingen van dezen Minister omtrent de Indische legermacht
minder en minder te begrijpen. Bij de debatten over de Indische begroo
ting voor 1881 zeide deze Minister in de Tweede Kamer: „Ik moet
bekennen het gevoelen te deelen van den geachten spreker uit Arnhem
dat ook in het Indisch Militair Tijdschrift is verdedigd, dat de
tot nu toe aanwezige macht aan Cavalerie (f) blijve bestaan." Nog geen
jaar later zegt de zelfde Minister evenwel„Het regiment Cavalerie zal
veiminderd worden van zeven tot vijf eskadrons, namelijk vier veld-es-
kadrons en één depót-eskadron, tot eene gezamenlijke sterkte van 32 offi
cieren, 844 minderen (443 Europeanen en 401 Inlanders) en 700 troepen
paarden. Eerst was het aanmerkelijke reductie, daarna geene reductie en
nu eindelijk toch reductie van het wapenYivent les principesTijdens
Daendels was de verhouding der Cavalerie tot het Leger als 19, tijdens
den Gouverneur-Generaal Van Lansberge 1 32 en thans zal zij worden
140. In verband met het stelsel van defensie tegen een buitenland-
schen vijand?
Maar het is steeds zeer moeilijk geweest, den tegenwoordigen Minister
te begrijpen, öp 31 December 1880 eischte de formatie 1481 officieren
en telde men er 1456, alzoo een tekort van 25 Indische officierenmaar
onder die 1456 telde men 51 dienstdoende officieren, d. z. adjudanten-on-
De Kapitein der Artillerie A. Kool.
Door den Kapitein van den Generalen staf L. Sioart in zijn opstel: „De re
ductie der Nederlandscli-Indisclie Cavalerie," jaargang 1880, deel I.
(t) i. van 10 officieren, 107 Ear. en 669 In/, minderen, met 851 rijkspaarden.
(Zie Indisch Staatsblad N° 271 van 1873.)