460
statistiek der militaire straffen raadplegen, dan zoude men méér weten
van de tucht in het Indische legerwij bedoelen hetgeen de oud-Minister
van Koloniën De Waal ook wenschte (*)- eene statistiek, die de gestraf
te daden in kenmerkende soorten afdeelt. Vooral de disciplinaire straffen
zijn in dit opzicht van groote beteekenis. Met zekere zelfvoldoening meldt
het verslag op pag. 62: „De genomen proef, om in gewone gevallen van
dienstweigering door mindere militairen disciplinaire straffen op te leo-gen
(vergelijk vorig verslag blz. 35 en 63) is goed geslaagd, zoodat kan gezegd
worden, dat de ondervinding beslist heeft in het voordeel der meening,
dat op die wij-ze de dienstweigeringen genoegzaam zouden kunnen worden
bestreden." Dat doet ons veel genoegen, maar wij blijven beweren, dat
zoodoende in strijd is gehandeld met artikel 95 C. W. Waarom dit artikel
dan vroeger en zoo veel te meer nu, na die ondervinding niet ge
wijzigd? „Ook de vermindering van het aantal vreemdelingen in het
leger heeft tot die bevredigende uitkomsten bijgedragen."
Dat het saldo in het militair spaarfonds is toegenomen, pleit ook voor
het leger.
Onder de reglementen zien wij geene melding gemaakt van de hand
leidingen voor de kennis van het Indisch legerbeheer ten behoeve van de
cadetten voor de Indische dienst en de Geodesie. Moge het reglement op
de Velddienst spoedig gereed komen.
Uit de rubriek Topographische dienst ontwaren wij, dat in 1882, met
uitzondering van het kleinste deel der residentiën Preanger-regentschap-
pen en Bantamgeheel Java en Madoera topographisch opgenomen is en
de hiermede belaste dienst eene uitbreiding zal ondergaan door oprichting
van eene afdeeling Triangulatie, aan het hoofd waarvan een kapitein van
den Generalen staf staat, om de topographische opneming van Sumatra
eerlang voor te bereiden en mogelijk te maken.
Over de rubriek Krijgsverrichtingen zwijgen wij als gewoonlijk. De
tweede expeditie naar Samalangan in 1880 vormt daarvan den hoofdin
houd. De eerst onlangs voor die expeditie, wel wat laat, toegekende mi
litaire belooningen schijnen, volgens de publieke opinie, voor sommigen,
wier namen op grond van hunne daden, nog al genoemd zijn geworden,
niet voldoende geweest te zijn. Zoo ja, dan hopen wij voor hen, dat de
onderionden teleurstelling slechts tijdelijk moge wezen.
De Waal, „Onze Indische Financiën", deel II.