"V -A- IR I -A--
De wijziging van het Crimineel fVetboek en van het Reglement
van krijgstucht voor het Nederlandsche leger.
{Vervolg. Zie cle afl. Vo's 1, 2 en 3).
Memorie van beantwoording.
1. Met genoegen ontwaarde de Regeering, dat de meerderheid van
hen, die aan het onderzoek deelnamen, te kennen gaf, zich om practische
redenen wel met de voordracht te kunnen vereenigen. Het was ook op
practische gronden, dat de vorige Regeering zich tot die voordracht
verplicht achtte en dat de tegenwoordige zich daarmede vereenigt. Ook
zij is niet blind voor de bezwaren, aan elke partieele herziening verbon
den maar waar zij volstrekt noodig is gebleken, mogen die bezwaren
niet overwegend zijn. En dat in dezen de behoefte dringend is, wordt
in het Yoorloopig Verslag zelf juist en grondig uiteengezet.
De Regeering zou, bij de reeds sedert geruimen tijd daaromtrent ver
kregen overeenstemming tusschen de Ministers van Justitie en van Marine,
dan ook reeds veel vroeger op het Voorloopig Verslag hebben geantwoord,
ten einde de behandeling zoo min mogelijk te vertragen, ware zij daarin
niet ten eenenmale verhinderd door de langdurige ziekte en het daarop
gevolgd overlijden van den Minister van Oorlog De Roo van Alderwe-
relt. Zoodra de vele werkzaamheden, die in de eerste plaats de aan
dacht van zijn opvolger eischten, het veroorloofden, is deze zaak onmid-
delijk weder opgevat en wordt thans de behandeling voortgezet.
Omtrent de praealable vragen, in het Verslag gesteld, zij hier het
volgende opgemerkt. Op de eerste, of de Regeering zich geheel met de
voordracht harer voorgangster vereenigt, is hierboven reeds het antwoord
gegeven. Hare instemming met het geheel sluit natuurlijk niet uit enkele
wijzigingen in de deelen, die, als gevolg van het gemeen overleg, noodig
kunnen zijn. De tweede vraag betreft de wettelijke verbindende kracht
der militaire wetboeken. Het bezwaar kan alleen betreffen de bijzondere
wijze van afkondiging, want de opmerking, dat die wetboeken zonder