518
voorafgaande beraadslaging zijn tot stand gekomen, schijnt in geen geval
een grond te zijn voor eenig bezwaar, en bovendien berust zij op eene
dwaling, daar de wetboeken zijn vastgesteld, den Raad van State ge
hoord en met gemeen overleg der Staten-Greneraal. Yermits nu de Hooge
Raad meermalen heeft uitgemaakt, dat de vorm van afkondiging, hoewel
ongewoon, aan de wettelijk verbindende kracht niet in den weg staat, is
er geene bijzondere aanleiding, die vraag op. andere wijze op te lossen.
2, 3, I. Dat het voorstel tot afschaffing der lijfstraffen, te recht het
zwaartepunt der voordracht genoemd, geen onverdeelden bijval zoude vin
den, was te voorzien. Met eerbiediging van de overtuiging van hen, die
alsnog voor het behoud in de bres sprongen, acht de Regeering evenwel
de gronden, waarop die overtuiging berust, niet overwegend. Terwijl
met voldoening is opgemerkt, dat dan toch eene beperking der lijfstraffen
en waarborg tegen misbruik zooveel mogelijk werd verlangd, worden de
gronden voor het behoud dier straffen uitsluitend ontleend aan hare ver
meende noodzakelijkheid, daar de vrees bestaat, dat zonder haar behoud
orde en tucht zullen blijken, niet te kunnen worden gehandhaafd. De
Regeering deelt die vrees niet, en wat te dien opzichte in de Memorie
van Toelichting werd uiteengezet, is in het Yoorloopig Yerslag met zoo
vele andere en krachtige redenen versterkt, dat het moeilijk is, er iets bij
te voegen. Wel worden enkele der feiten, waarop de Regeering en de
meerderheid zich beroepen, ontkend, en wordt zelfs de bewering, dat de
werving voor de Marine door weerzin tegen de lijfstraffen zou belemmerd
zijn, bepaaldelijk onjuist genoemd, doch dit berust inderdaad op misver
stand of dwaling. Yroeger (beweert men) bestond er zoo veel lust voor
dienstneming, dat men onder den Minister Brocx zelfs verplicht was
geweest, de werving een tijd lang te sluitenzoo er nu minder lust be
stond, moest dit in de slechte betaling en pensioneering gezocht worden.
Yan zoodanige vroeger overvloedige aanvraag tot dienstneming is echter
niets bekend. Integendeel, juist onder den Minister Brocx bleef de be
hoefte aan bevaren volk steeds aanhouden, zoozeer zelfs, dat bijv. in 1873
onderscheidene oorlogsbodems, bij gebrek aan bemanning, met koopvaar
dijmatrozen naar Indië vertrokken, van waar ze met particuliere gele
genheid naar Nederland moesten worden teruggezonden. Wellicht ont
staat het misverstand hieruit, dat onder genoemden Minister de werving
voor jongens een tijd lang werd gesloten, ofschoon dan de gelegenheid
om aangenomen te worden te Groningen en te Leiden nog blijft bestaan
een maatregel, die alleen daarom werd genomen, opdat niet meer jeugdige
schepelingen werden verkregen dan op de actieve schepen te plaatsen