573
ken wenschen te laten, bevatte de begrootingslitteratuur voor 1882 verder
niets, dat voor het Indische leger van belang kan worden geacht.
Kantteekeningen op dc door den oud
Hoofd-Intendant G. P. J. Ockerse geleverde
beschouwingen over de brochure van den
len Luitenant-kwartiermeester bij het Indi
sche Leger Th. Kleij getiteld: „Gehoor
zaamheid aan de Wetten, enz." door M. T.
H. Perelaer, oud-Majoor van het Neder-
landscji-lndische Leger, 's Gravenliage, H. C.
Susan C. H. Zoon.
„Voor vol tractement, voor vollen rang, na een duidehjken volledigen
eed, doc men zijn vollen plicht. Is er soms moed noodig, dien te volvoeren,
men bezitte dien moed." Dus sprak Douwes Dekker in zijn „Max
Havelaar." Heeft de Kolonel G. P. J. Ockerse dien plicht gedaan, toen
hij als Hoofd-Intendant bij het Indische leger adviseerde in zake eene
hoogere plaatsing op de ranglijst der officieren van de Militaire Admi
nistratie ten behoeve van sommige officieren dezer dienst, afkomstig van
de Administratie der Zeemacht, waardoor de Heer Kleij en anderen
werden benadeeld? Wij hebben de brochure van dien Kolonel: „Eenige
beschouwingen over de brochure, getiteld: „Gehoorzaamheid aan de
Wetten"" niet gelezen, maar wij hebben in de tweede aflevering van
dezen jaargang van dit tijdschrift de eerste brochure van den Heer Kleij
beoordeeld, naar aanleiding waarvan 's Kolonels bewuste pennevrucht
de verdediging van den Minister tegen den Luitenant Kleij opneemt.
De oud-Majoor Perelaer heeft de repliek met talent gevoerd. Als
kapitein was hij eenigen tijd werkzaam bij die afdeeling van het Departe
ment van Oorlog in Indiëwaar men schier dagelijks met de toepassing
van het Koninklijk besluit dd. 24 November 1859, No. 69 [Indisch
Staatsblad No. 26 van 1860] te doen heeft. Men zal dus, vertrouwen
wij, van hem wel niet willen beweren, dat hij zich schuldig maakt aan
eene onjuiste interpretatie van dat Koninklijk besluit. Integendeel, daaraan
maakt zich Kolonel Ockerse o. i. schuldig. Daardoor heeft die Kolonel
de zwakke zijden van zijn advies in zake de behandeling der quaestie
Van Oostersee c. s. laten zien.
Wij behoeven dus niet meer te zeggen, hoe wij over de brochure van