RECHTSPRAAK IN MILITAIRE ZAKEN.
Maakt een militair, die een ander militair tracht over te halen tot
het nalaten 'van eene handeling, waartoe hij krachtens zijn militaire
charge verplicht is, zich schuldig aan eenigerlei vergrijp, bij het
crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande, hetzij bij de bur
gerlijke strafwet, strafbaar gesteld?
De casus positio is deze: De kanonnier 2Ö klasse A. werd beschul
digd, zich te hebben schuldig gemaakt aan het volgende feit, n. 1.
dat hij in den nacht van den 13den op den 14d™ Junj 1881, als schild
wacht op zijn post, vóór het laboratorium te B., slapende bevonden
was door den korporaal C., toen deze met eene patrouille van de
wacht de ronde deed, dien korporaal een flesch jenever heeft aange
boden, teneinde van hem te verkrijgen, dat hij geen rapport van
het gebeurde zou maken.
Hij stond deswege terecht voor den krijgsraad.
Die rechtbank oordeelde, bij vonnis van 20 Augustus 1881,
de ten laste gelegde feiten te zijn bewezen en achtte den beklaagde
voornoemd schuldig aan „omkooping van een beambte, om eenig
voordeel, door verklaring met de waarheid in strijd, te verkrijgen"
en veroordeelde hem te dier zake tot drie maanden detentie en boven
dien zeven dagen detentie, ter vervanging eener geldboete van f 50 (vijf
tig gulden) en in de kosten.
De betrekkelijke overwegingen zijn van den volgenden inhoud
Do krijgsraad
Gezien de stukken der procedure
Gehoord den beklaagde;
Gehoord den Auditeur-Militair in zijne schriftelijke voordracht,
strekkende dat de beklaagde A., boven nader omschreven, bij vonnis
van dezen krijgsraad zal worden vrijgesproken van de hem bij klacht
tön laste gelegde beschuldiging, met bevel dat hij onmiddellijk uit zijn