643 Debatten in de Tweede Kamer. De lieer KoolWanneer ik bij de beschouwing van deze wetsvoordragten tot wijziging van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande on te water mij de vraag stel of zij werkelijk verbeteringen inhouden, vergeleken bij de bestaande toestanden, dan kan ik die volmondig metja beantwoorden. Immers het strafstelsel, dat. in deze gewijzigde wetsont werpen wordt gehuldigd, is veel meer op de hoogte van den tegenwoor- (ligen tijd dan liet nu bestaande, terwijl bovendien straffen uit de wetge ving zullen verdwijnen, die er tot dus verre nog in voorkwamen, maar, als volstrekt niet meer strookende met onze tegenwoordige begrippen, wat de landmagt aangaat althans niet meer werden toegepast. Ik zou dan ook niet aarzelen, zonder eenige restrictie mijne stem aan dit wetsontwerp te geven, ware het niet, dat er bij mij nog één bezwaar bestaat en wel het volgendeZal de aanneming van deze wetsontwerpen niet het middel zijn tot verschuiving van eene geheele herziening van onze militaire strafregtspleging De vrees daarvoor is meermalen ook in de te dezer zake gewisselde stukken geuit. Is zij echter geregtvaar- digd? Misschien zal, na aanneming van deze wet, de ondervinding ant woorden: ja. Maar mag die vrees eigenlijk wel bestaan? Hadden wij hier te doen met een toestand, die, gelijk men het in het dagelijksch leven noemt, er nog wel door kan, ja, dan ware er grond aanwezig 0111 te denken, dat na verbetering van een deel, eene afdoende herziening- van het geheel op de lange baan geschoven zoude knnnen worden. Maar de toestand is in den waren zin des woords erbarmelijk. Deze qualificatio immers past voor een militair strafwetboek, dat, om slechts eenige punten te noemen, in art. 17 eene zoo ongehoorde magt geeft aan den regter, waarin zoo vele wanverhoudingen en inconsequentiën voorkomen tusschen misdrijven en straffen, waarin misdrijven onder verzwarende omstandighe den gepleegd, tot verligting van straf aanleiding geven, enz. Het woord „erbarmelijk" is niet te erg voor een stelsel van strafvordering, dat alle grondslagen mist, welke in eene strafwetgeving naar de eischen des tijds worden gevorderd. In détails behoef ik hieromtrent volstrekt niet te treden; ik zou dan voor bekeerden prediken; want het is nog nimmer, noch door de Kamer, noch door de Regering, tegengesproken, dat onze militaire strafwetboeken in geenen deele voldoen aan de matigst gestelde eischen, zoodat wij het er wel allen over eens zullen zijn, dat hunne herziening urgent is. Intusschen, al meent men,, dat, zooals ik zeide, die vrees eigenlijk niet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 568