758 gebragt is van den Procureur-Generaal bij liet Geregtshof van Neder» landsch-Indië, omdat, zooals de geachte afgevaardigde uit Nijmegen het heeft uitgedrukt, daardoor een waas van verdachtmaking over den naam van den generaal van der lleyden werd uitgespreid. Ik geloof ook, dat het niets anders is dan een waas. Wij hebben ergens in de stukken gelezen, dat van de vervolging in zake Kauffmann is afgezien. Nu moet één van beide waar zijn, öf het moet gebleken zijn, dat er voor die vervolging geen termen waren, öf het Geregtshof in Nederlandsch-Indië zou zich hebben schuldig gemaakt aan zeer laakbaar pligtverzuim. Dit laatste kan niet worden ondersteld, en er blijft dus geen andere mogelijkheid over, dan dat er voor de voortzetting van de vervol ging geen gronden bestonden. Indien dat waar is, dan is daardoor van zelf de beschuldiging tegen den generaal van der lleyden vernietigd, maar is ook het waas weggevaagd, dat over diens goeden naam, door zekere verdachtmaking, kon zijn uitgespreid. Maar juist daarom heeft de Commissie hare conclusie zoodanig gesteld, dat de Minister in de gelegenheid zou gesteld worden, zich daaromtrent nader te verklaren, hetzij door de mededeeling van het rapport van den Procureur-Generaal, hetzij door mededeeling van stukken, die welligt later bij Zijne Excellentie zijn ingekomen. Ik meen hiermede genoeg gezegd te hebben tot verdediging van het rapport. Geen amour propre kan de Commissie bewegen om hare conclusie boven die te stellen, welke zoo even door den geaehten afgevaardigde uit Delft is voorgesteld. Namens de Commissie meen ik echter de opmerking te mogen maken, dat het haar voorkomt, dat de beperkte inlichtingen, door de Commissie gevraagd, de voorkeur verdienen boven de zeer alge- meene, door den geaehten afgevaardigde uit Delft bedoeld. De Heer de CasembrOOtMijnheer de VoorzitterDe heer Heyden- rijck heeft mij verkeerd verstaan, toen hij meende dat het mijn wensch zou zijn, dat eene enquête in deze zaak zou worden ingesteld. Ik heb alleen van die enquête bij mijne rede melding gemaakt, omdat de Com missie voor de verzoekschriften bij dat punt spreekt van de geheel per soonlijke grieven van den adressant, en mijne woorden in eene vroegere rede in der tijd ook in deze Kamer werden toegeschreven aan persoonlijke belangstelling in den generaal van der lleyden. De geachte afgevaardigde uit Gorinchem, de heer Keucheniusheeft de goedheid gehad aan een gezegde van mij te herinneren, thans zoo los 42

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 678