754
weg uit een mijner redevoeringen genomen, zoodat mij de woorden in den
mond worden gelegd: de oorlog hoe verschrikkelijker, hoe liever. Wanneer
men de geheele rede leest, waaruit dat gezegde is genomen, dan zal men
zien, dat de bedoeling deze was: wanneer er, hoe treurig het ook is,
eenmaal oorlog is ontstaan, dan is het uit een militair en uit een humaan
oogpunt het beste om hem zoo verschrikkelijk mogelijk te voeren, want
dan duurt hij te korter. Ieder goed militair zal die meening aankleven.
Mijne bedoeling was dus niet zóó als de' phrase, die zonder toelichting
werd gebezigd, zou doen vermoeden.
De geachte afgevaardigde uit Gorinchem heeft ook gezegd, dat de
Minister van Koloniën de onpartijdige mededeelingen van den Procureur-
generaal in deze Kamer had voorgelezen zonder de bedoeling om de
reputatie van den generaal van der Heyden af te breken. De geachte
afgevaardigde heeft natuurlijk volkomen het regt dit te denken en te
zeggen, maar het zij mij mijnerzijds evenzeer vergund te denken en te
spreken, zooals ik dit vermeen te moeten en te mogen doen.
Het bestuur in Atjeh, zeide de heer Keuchenius verder, moest aan de
militaire willekeur worden onttrokken. Het is als of de militair altijd
een onbeschaafd wezen moet zijn en altijd willekeurig handelt. Waarom
die tneening heerscht, begrijp ik niet, want ik heb maar al te zeer, vooral
in Indië, tafereelen bijgewoond van civile willekeur, die ten eenen male
de bewering logenstraffen als zouden de woorden militair en willekeur
steeds in onafscheidelijk verband staan.
De militaire bezetting van Atjeh bestaat op het oogenblik nog. Maar
do gee3t van de officieren en van de manschappen wordt op eene vreeselijke
wijze bedorven; zij staan met het geweer bij den voet, en mogen noch
een uitval doen, noch iets militairs verrigten, doch zien dat daarvoor
politie-dienaren gebruikt worden. Dat is een gevolg van het civiel bestuur
op Atjeh, zoo als het thans bestaat.
AVanneer men dat bestuur daar had ingerigt zoo als het door den
Luitenant-generaal van der Heyden in den Raad van Indië was voorgesteld,
namelijk onder opperbevel van een militair, dan zou dit zeker in 's lands
belang zijn geweest, en van den militair een beter gebruik zijn gemaakt
dan thans.
Do heer Keuchenius wees op het rapport over de tegenwoordige behan
deling van de dwangarbeiders. Ik heb in de Memorie van den kapitein
Kanffmann ter loops iets gelezen, waarover ik verstomd heb gestaan. De
dwangarbeiders werden onder zijn bestuur zoo goed geregeerd, dat van
de lijfstraffen, die daar alleen toegepast en alleen door de wet voorgeschre-