87
verzocht, het laatste werkje van den Heer Kleij te bespreken. Trouwens
het doel van dien Schr.: herstel van grieven; intrekking van een Konink
lijk besluit, dat niet is overeen te brengen met do voor ons als Werf gel
dende „Regeling", bracht ons van zelve er toe, aan te stippen, tot welke
andere gebeurtenissen diezelfde „Regeling" reeds vroeger hoeft geleid;
zoomede hoe, reeds sedert nagenoeg een halve eeuw, behoefte is gevoeld
aan waarborgen tegen noodelooze en daarom grievende verschuivingen in
in de ranglijst.
Het boekje nu bevat, zooals de titel aangeeft, het oordeel van „de Pers"
over de bedoelde zaak. Behalve hetgeen in Indië meer algemeen bekend
is geworden, doordat de maileditie van de N. R. C. het had gereleveerd,
behelst de brochure een overdruk van artikelen uit
het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage
De AmsterdammerWeekblad voor Nederland
De Militaire Spectator [Januari en Maart 1882];
Het Vaderland
het Indisch Militair Tijdschrift [No. 2 van 1882].
Andere Nederlandsche dagbladen schijnen zich alzoo de zaak niet te
hebben aangetrokken. Met leedwezen missen we o. a. het Algemeen Han
delsbladl, waarin we zoo dikwijls artikelen aantroffen, die getuigden van
veel studie in militaire aangelegenheden; van belangstelling in het Leger.
En wat ons ook spijt is, dat niet is kunnen worden overgenomen bet
opstel van den Kapitein-kwartiermeester D. Hasselaervoorkomende in
No. 5 van het Indisch Militair Tijdschrift, welke schrijver iets releveerde,
wat door geen den anderen is besproken.
Het zou ons te ver voeren en wat erger is onzen Lezers vervelen,
indien we alle artikelen gingen bespreken, die in de Verzameling zijn
overgedrukt. Genoeg zij het te vermelden, dat „de Pers" den Heer Kleij
krachtig heeft gesteund; dat die officier alzoo niet te vergeefs een beroep
heeft gedaan op de Rechtbank der Publieke Opinie.
Onthouden we ons alzoo van analyse der verschillende opstellen, ééne
opmerking echter moet ons van het hart, n. 1. dat de algemeene indruk,
welken wij er van kregen, deze is: dat de schrijvers niet allen hebben
getoond, het onderwerp meester te zijnte zijn doorgedrongen in de quaestie.
Maar er zijn „verzachtende omstandigheden". De Heer Kleij
toch dwaalde toen hijin zijn rekest aan de Tweede Kamer der S. G.,
opgaf, „dat aan de bepaling in ancient)eteit nimmer uitvoering is gegeven"
[welke bepaling, zooals men zich zal herinneren, voorkomt in het K. B.,
waarbij hij werd overgeplaatst bij het Leger in N. en velen van hen,