89 Alweer eene afdwaling! Ja, het is zoo; maar overplaatsingen en pro moties, ze houden nagenoeg' gelijken tred. We zullen nu echter beginnen met het zwaartepunt van de quaestie. Vooraf echter nog iets, wat ons onder de lezing van de hier besproken brochure trof. De oud-Hoofdintendant G. P. J. Ockerse heeft zich, zooals men weet, verplicht gevoeld, eenigc beschouwingen in 't licht te geven over de brochure „Gehoorzaamheid aan de Wetten". Dit heeft velen leed gedaan, vooral ook om de wijze, waarop hij schreef. De Hoofd-Intendant Ockerse toch heeft indertijd het request van den helaaste vroeg ontslapen Luitenant-kwartiermeester D. J. Van Oosterzee ondersteund, omdat hij Hoofd-Intendant het verzoek billijk achtte. Ook wij achtten het billijk. Ook wij zouden, indien wij in hot geval van den Kol. O. waren geweest, niet anders hebben gedaan. De bestaande „antecedenten" noodzaakten daartoeer bestond geen reden, om den Heer Van Oosterzee minder goed te behandelen dan de officieren, op wie hij zich beriep. Eene andere quaestie echter isof die „antecedenten" wel deugden. Er zijn meer voorbeelden van zaken, die verkeerd zijn afgedaan, „omdat het gebezigde [op de bureaux geraadpleegde] antecedent niet deugde." Ook zijn zaken verkeerd beëindigd „omdat er geen antecedent van was." Zoo zullen velen met ons zich de opmerking van een der ambtenaren ter Algemecne Secretarie herinnerendie jaren geleden liet niet volkomen gelukken eener expeditie aldus verklaarde. Er was n. 1. geen „antecedent", waarnaar die expeditie kon worden „afgedaan"of wel men heeft bij de afdoening, bij de behandeling, het „verkeerde antecedent" geraadpleegd. Do Kolonel O. intusschen vond steun hij alle autoriteiten; zij allen volgden dus het „verkeerde antecedent". Het Koninklijk besluit van 21 Maart 1877, No. 10, is alzoo eveneens verkeerd; Forbes cle Timmerman c. s. hadden, evenmin als de door den Heer Van Oosterzee genoemde officieren, in rang en ancienneteit mogen worden overgeplaatst bij het Indische Leger. Zoolang nu de oud-Hoofdintendant niet ter verantwoording was geroe pen door de Autoriteiten, aan wie hij, ook na zijne pensionneering, reken schap schuldig blijft, had hij, naar onze door velen gedeelde meening, moeten zwijgen. Door in het publiek op te treden, heeft hij van hen, die slechts zeer vague begrippen omtrent eerbied en krijgstucht hebben, uitdrukkingen moeten hoorenwelke op ieder weldenkende, doch vooral op ons militairen, een pijnlijken indruk hebben gemaakt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 102