90.— Zeer betreuren wij liet dan ook, dat de Luitenant Kleij in zijn meeste schrifturen geen lagercn toon heeft aangeslagen; dat hij, om niets anders te noemen, heeft vermeend niet verkeerd te handelen door te schrijven (1) „De strafpredicatie van den oud-Kolonel Ocker-se ne me fait ni cliaud ni froidDergelijke uitdrukkingen toch moeten.al heeft ook min of meer provocatie plaats gehad wel doen denken aan de fabel, waarin voorkomt van den geschopten dooden leeuw enenfin, ze is bekend ge noeg. Door zulke heftigheid heeft de Heer Kleij de weidenkenden tegen zich ingenomen; geheel afgescheiden van hun oordeel over de zaak zelve. Wat dit laatste betreft, blijkt ons oordeel reeds voldoende uit het bovenstaande. De vraag blijft intusschen, of het redres wel zoo gemakkelijk is als de Heer Kleij zich dat voorsteltof Z. E. de Minister van Koloniën, die niet voor den Heer Kleij alléén, maar voor de belangen van het geheele In dische Leger, voor die van de officieren van alle wapens en diensten moet zorgen, niet zeer ten rechte het volgende heeft verklaard: „Het is echter gebleken, dat aan zulk eene herziening" [n. 1. het ont werpen van eene geheel nieuwe ranglijst voor de officieren der Militaire Administratie], waarbij dan ook op alle bij andere wapens en dienstvakken voorgekomen gevallen van rappel van ancienneteit zou moeten worden gelet[wij cursiveeren] „onoverkomelijke bezwaren in den weg stonden. „Daardoor zouden verkregen, reg'ten worden te niet gedaan, om redenen „van gedrag of onbekwaamheid gepasseerde officieren worden gerangschikt „als of zij niet gepasseerd waren, en ongetwijfeld ontevredenheid en twee- „dragt in het officierskorps verwekt worden. „Men zou daardoor bovendien in schier eindelooze quaesties worden „gewikkeld, welker billijke oplossing veelal ondoenlijk zou zijn. De een stemmige conclusie van de Indische autoriteiten is dan ook geweest, dat „ten gunste van den Heer Kleij geene voorziening kon getroffen worden, „en na naauwgezette overweging heeft de ondergeteekende zich met deze „conclusie moeten vereenigen." Hog al positiefzouden wij zeggen! (1) Nieuwe Rotterdamsche Courant van 7 Januari 1882; blaclz. 51 van de brochure. Zie bladz. 8Kolom 1van de Aanteelceningen op de door Z. E. den Minister van Koloniën aan de Ticeede Kamer verstrekte inlichtingendoor den Heer K. aan het hier besproken overzicht toegevoegd, nadat de beide eerste vellen daarvan reeds waren afgedrukt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 103