97
tea bij hetgeen de Minister van voornemen was te doen, n.l. herziening
van de artt. 26 en 27 der „Regeling" in dien zin, dat alzoovoor
den vervolge de belangen van do Indische officieren beter gewaarborgd
worden.
Meer is, althans naar onze meening, niet te doen. En het spijt ons,
ten slotte nog er op te moeten wijzen, dat de Heer Kleij ook dat ge
deelte van 's Minister's Nota niet van eenige Aanteekening" heeft voorzien.
26 Mei 1882. a h.
Naschrift.
Sedert werd in Indiê bekend het „Verslag der Commissie van Rap
porteurs", onder dagteekening van den 9den Mei jl. aan de Tweede
Kamer ingediend.
De voorstellen, waartoe de Commissie is gekomen, luiden:
1°. den Minister van Koloniën dank te zeggen voor de gegeven
inlichtingen
2°. ten aanzien van de klacht van den adressant, als zoude aan de
bepaling zijner overplaatsing ten opzichte der uitdrukking en ancienneteit
nimmer uitvoering zijn gegeven, over te gaan tot de orde van den dag;
3°. te verklaren
a. dat het Koninklijk besluit van den 21sten Maart 1877, No. 10,
herstellende de ancienneteit in vorigen dienst van vijf Luitenants-kwar
tiermeester, gewezen officieren van administratie der Marine, onwettig
moet worden geacht, als in strijd met een Algemeencn maatregel van in
wendig bestuur
b. dat genoemd Koninklijk besluit derhalve dient te worden ingetrok
ken, of zoodanig gewijzigd, dat daaruit geene verdere nadeelen voor den
adressant en degenen die met hem werden voorbijgegaan, kunnen ontstaan.
De Commissie van Rapporteurs'heeft alzoo, evenmin als de adressant,
de bezwaren van den Minister gereleveerd, welke op bladz. 90 en vlg.
van bovenstaand opstel worden besproken.
De woorden van den Minister: „waarbij dan ook op alle bij andere wapens
„en dienstvakken voorgekomen gevallen van ancienneteit zou moeten
„worden gelet", schijnen dus te zijn beschouwd als van onvoldoende
gewicht, om de Regeering te weerhouden van het nemen van een besluit,
dat zulke ernstige consequentiën kan hebben.