114 A. Zoogenaamd Winter- en Zomerwerk. (1) Ieder compagniescommandant geeft per winter (van 15 October tot 15 April) aan ieder zijner onderliebbende luitenants twee opdrachten ter uitwerking; beoordeelt het daarover uit te brengen schriftelijk werk en zendt het, onder hijvoeging van zijne critiek, door aan den bataljonscommandant. Deze chef beoordeelt op nieuw het werk èn van den luitenant, èn van den kapitein (van dezen laatste dus de opdracht-zelve, benevens de zoo even bedoelde critiek) en zendt een en ander, semesters-ge- wijze gelijktijdig, alzoo met het werk van alle andere officieren van het bataljon, door aan den regimentscommandant, die alsnu ter zake in eïndbe oor deeling treedt. Met deze eindbeoordeeling worden de be trokken officieren, ieder voor zoo veel hem aangaat, in kennis gesteld, ten blijke waarvan zij de over hen handelende stukken voor „gezien" teekenen. (1) Op de door ons beschrevene wijze is althans het Winter- en Zomerwerk bij de bataljons Infanterie te 's Hertogenbosch geregeld. Bij het navorschen, of er geene bepalingen in één Recueil verzameld, van dezen of genen Oorlogsminister of Inspec teur der Infanterie zouden te vinden zijn, die de speciale instructie der officieren in haar geheel regelen, zijn wij daarin niet kunnen slagen. Van beide hooge militaire autoriteiten zijn dienaangaande slechts enkele wenken te vindenzoodat de hoofdleiding* der officiersoefeningen geheel aan den regiments commandant schijnt overgelaten te zijndie aan zijne bataljonscommandanten telken jare zijne meening* bekend stelt, in welke richting hij kolonel voor het loopende jaar de oefeningen wil geleid zien. Het voornaamste document, dat over de officiersoefe ningen handelt, is een door den voormaligen Inspecteur der Infanterie, den generaal Duijckeronder dagteekening van 22 October 1864 uitgevaardigd „Voorschrift, ter regeling van de speciale instructie der officieren hij het wapen der Infanteriein welk voorschrift, waar het over tactische onderstellingen handelt, onder meer bepaald is, dat „ten aanzien van het opgeven en doen uitwerken van zoodanige onderstel lingen onderscheid moet-worden gemaakt tusschen de officieren, die sedert tal van „jaren de wetenschappelijke oefeningen hebben bijgewoond en soms van meer dan ge- „wone kunde hebben doen blijken, en de jonge luitenants, voor wie het vervaardigen „van opstellen en teekeningen tot hunne oefening en verdere opleiding noodig is, „en dat derhalve eene zoodanig individueele oefening der officieren niet bij wijze van toerbeurt zal mogen geregeld worden." Op gelijke wijze zouden ook wij den ijverigen officier in zijn stel: zesde of achtste luitenantsjaar, geheel anders willen behandeld zien dan hem b. v., die eerst sedert kort tot officier werd benoemd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 127