119 in zijne circulaire van 23 April 1877, in geen geval de oefeningen met den troep op den achtergrond mogen schuiven bestaan hoofdzakelijk in: a. oefening op het terrein in: het mondeling of schriftelijk geven en overbrengen van orders, het maken van rapporten en gevechts- berichten h. terreinverkenningen met het oog op militaire operatiën c. toepassing der voorschriften en regelen van de krijgskunst op allerlei gevechtstoestanden in verband met de gevechtsterreinen, en d. oplossing van tactische vraagstukken voor betrekkelijk steike troeponafdeeliugen. Door de Infanterie wordt in de allereerste plaats beoefend het op treden van de compagnie en van het bataljon in het aanvallend en verdedigend gevecht en bij het bezetten van terreinvoorwerpen, met inachtneming van den invloed der vluchtige versterkingen. Hij, die de manoeuvre leidt, draagt den naam van Leider, terwijl hij, die door den persoon, welke de manoeuvre beveelt, of op diens last, door den Leider als hoogste commandant eener manoeuvreerende afdeeling aangewezen wordt, Algemeene Bevelhebber wordt geheeten. Bij het houden eener manoeuvre door de gezamenlijke officieren van een bataljon, is dus de Majoor of Luitenant-kolonel de Leider en een der kapiteins de Algemeene Bevelhebber, terwijl de oveiige van jonger ancienneteit zijnde kapiteins benevens de luitenants als onderbevelhebbers fungeeren. De Algemeene Bevelhebber geeft aan de deelnemers der manoeuvre in groote trekken zijne bevelen, in overeenstemming met de onder stellingopdrachtdoor hem van den Leider ontvangen. Deze deelnemers maken, ieder naar den aard hunner veronderstelde Aan dit voorschrift kan in Nederland gemakkelijk de hand gehouden worden, doordien er weken lang voorbijgaan, waarin de officieren voor een zeer groot deel niet wel hij den troep kunnen ingedeeld worden. Tusschen 1 Mei, wanneer een deel dor militie van het vorige jaar naar huis teruggaat, en 1 Julij, tijdstip ongeveer, waarop de nieuwe militieus afexerceeren, brengt een bataljon Infanterie zelden meer dan 40 soldaten onder de wapenen. Terwijl dus de luitenant-adjudant met de nieuwe militiens gedurende den recrutentijd exerceert en een ander luitenant zeer voldoende is, om de overige soldaten te oefenen, blijven van zelf de meeste officieren voor den bataljonscommandant beschikbaar, om met hen te gaan kadermanoeuvreeren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 132