136 volkomen begrijpen, en liun plicht, zelfs mepr dan dien, betrachten. Intusschen gelooven wij, dat de verificatie oneindig beter, en de werkkring van de Intendance en de Algemeene Rekenkamer veel gemakkelijker zou worden, indien de kwartiermeesters, na hunne onderteekening van eenig stuk voor geverifieerdof „gezien", de finan- cieele verantwoordelijkheid verder droegen. Wij hooren sommigen, bij het lezen van dit een en ander, reeds uitroepen, dat deze beschouwingen niet bij de behandeling van het Reglement op den Inwendigen Dienst thuis behooren, maar veeleer bij eene ontleding van ons administratief stelsel. Laat ons, in antwoord op dien wenk, eerlijk bekenuen, een oogen- blik een zijsprong gewaagd te hebben naar een ander terrein. Wij hopen intusschen hierdoor niet te hebben geschaad aan ons eigenlijk onderwerp. Hebben wij reeds verklaard, dat de werkkring der sergeant-ma joors belangrijk en tijdroovend is, dan zal het in ons gebillijkt wor den, dat wij de bepaling, voorkomende in artikel 22 Inwendigen Dienst, wraken. De luitenants eener zelfde compagnie moeten wel onderling den dienst voor elkander waarnemen, maar de tivee adjudanten- onder officier van het bataljon niet! Is hun werkkring moeilijker en drukker dan die der sergeant majoors In geenen deele. Is het rationeel, om de compagniën te berooven van hun sergeant-majoor (administrateur) ter wfille van den Kleinen Staf? Ook vragen wij, of het wel aangaat, om bij vervan ging van een der adjudanten-onderofficier door den oudsten sergeant- majoor van het bataljon, in sommige gevallen een jongeren sergeant majoor te belasten met de opleiding van het kader? Wij geven toe, dat bij langdurige afwezigheid van een der adju danten-onderofficier, de dienst te drukkend zal worden voor één en kelen, en gelooven, dat hierin tegemoet gekomen kan worden, door te bepalen, dat in dat geval, de oudste sergeant-majoor voor den iveelcdienst met den overblij venden adjudant-onderofficier zal rouleeren; blijvende nochtans de administratie voeren van de compagnie, waar toe hij behoort; kunnende o. i. de administratie van den Kleinen Staf, die van geringe beteekenis is, door den overblij venden adju-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 149