EENIGE BESCHOUWINGEN OMTRENT HET VOORLOOPIG ONDERZOEK, IN VERBAND MET DE PROCEDURE, VOOR GESCHREVEN IN DE MILITAIRE RECHTSPLEGING. (ARTT. 7 14 VAN DE RECHTSPLEGING BIJ DE LANDMACHT.) Onder den titel van: „De voorloopige ofcorpsonderzoelcen' kwamen in het Indisch Militair Tijdschrift No. 3 van 1882 eenige beschouwingen voor, waarbij door den zich noemenden schrijver M,m paxart wordt betoogd, dat do voorloopige of korpsonderzoeken meer na- dan róór- deelen opleveren. Met die zienswijze, noch minder met de door Schr. geopperde bezwaren kunnen wij ons vereenigenveeleer zijn wij de stellige meening toegedaan, dat zoolang het tegenwoordig vigeerend Reglement op de Rechtspleging bij de Landmacht met de vele gebreken en „de aankleve van dien'" bestaat, liet zeer wenschelijk en noodzakelijk is, dat er voorloopige of korpsonderzoeken plaats hebben, vóór dat bet gerechtelijk onderzoek een aanvang neemt. Vóór en aleer wij overgaan tot de bestrijding der argumenten, waarop Schr. zijne meening baseert, wenschen wij in eenige al- gemeene beschouwingen te treden over de geschiedenis en het nut van het voorloopige of korpsonderzoek, met opgave van hetgeen, naar onze meening, daaraan nog te verbeteren valt. De in deze gewesten vigeereude Rechtspleging bij de Landmacht, vastgesteld bij besluit van den Souvercinen Vorst der Nederlanden dd. 20 Juli 1814, kent ten opzichte van door militairen gepleegde misdrijven tweeërlei wijze van instructieafhankelijk van de om standigheid of de beklaagde garnizoen houdt in of huiten de plaats waar de krijgsraad gevestigd is. In het eerste geval wordt de gerechtelijke instructie gehouden 1 O O

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 14