door den Auditeur-Militair der betrokken afdeeling, dock in liet tweede geschiedt zulks buiten zijne tegenwoordigheid, ten overstaan van twee officieren-commissarissen, bijgestaan door een secretaris. "Voor en aleer echter de zaak rijp mag geacht worden voor do gerechtelijke instructie, heeft de bedachtzaamheid des wetgevers een ander en wrel een voorloopig onderzoek gelast, ten einde te voorkomen, dat een militair lichtvaardig en zonder voldoenden grond aan den strafrechter zoude worden overgegeven. Dit onderzoek, gewoonlijk het „korps onder zoek" genaamd, de e enigste en daarom juist de kostbaarste waarborg voor den militair tegen eenc onrechtvaardige, althans ondoordachte vervolging, is geregeld bij de artikelen 7 tot en met 1 I der bovenaangehaalde Rechtspleging. Is dit korpsonderzoek afgeloopen, dan behoort de Commandeerende Officier te beslissen of de zaak naar den Krijgsraad moet worden overgewezen, of wel vatbaar is voor disciplinaire behandeling. In dit oordeel handelt de Commandeerende Officier geheel zelfstandig. Beslist deze officier dat de krijgsraad van de zaak kennis zal nemen, dan wijst hij den beklaagde naar dien rechter over en gelast do gerechtelijke instructie, door of de stukken, d. i. de klacht met het korpsonderzoek, te stellen in handen van den betrokken audi teur-militair, met gelijktijdige benoeming van officieren-commissarissen (artt. 12, 35, 30 It. L.) of slechts, ingevolge art. 19 der Rechts pleging, officieren-commissarissen benevens een secretaris te benoemen, al naarmate de beklaagde tot een garnizoen in of buiten de residentie van den krijgsraad behoort. Langs dezen wettigen weg komt de. zaak in handen des rechters en erlangt hare beslissing van niemand anders dan van dien rechter. Dit is de wil der wet. In dit wettelijk organisme heeft evenwel de Algemeene Order van het Militair Departement van 1832, No 2, 3 een heihamen greep gedaan, door te bepalen, dat alle com mandanten van bentings, posten en forten, voor zoover zij zich onder geen onmiddellijk toezicht bevinden, zich stiptelijk hebben te ge dragen naar Z. M. besluit dd. 16 November 1818, No 2, houdende: a. Dat de plaatselijke- of garnizoens-cominandanten, wanneer zij vermeencn dat de daad, welke aan eenig militair wordt ten laste gelegd, van dien aard is, dat deswege door een krijgsraad zoude o o

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 15