166 Ik verzoek u dit betoog met aandacht te volgen, en noodig X. dringend uit, mij het geheim te willen openbaren, waardoor het den vijand mogelijk zal zijn, met scherpzienden blik, draagpaardengeleiders te onderscheiden uit die onbestemde massa, die hij op grooten af stand waarneemt, en waarop hij zijn vuur richt. Zoo hij werkelijk dat geheim kont, denkt X. dan, dat de vijand niet even goed in do eerste plaats de berijders der trekpaarden van het door hem mot zooveel vernuft uitgevonden munitiekarretje buiten gevecht zal trachten te stellen, waardoor die trekpaarden verwarring in de batterij zullen veroorzaken, dan wel, tot overmaat van ramp, met al de munitie van den vuurmond tegelijk, op den loop zullen gaan. Maar hoe het, afgescheiden van liet bovenstaande, mogelijk is, om nu het streven is, onze bergartillerie zoo mogelijk tot haar ware gedaante, die van gedragen artillerie te kunnen brengen, strijdig met dat streven, er aan te denken, het aantal voertuigen dier batterijen noodeloos te vermeerderen, gaat mijne bevatting te boven. Ik eerbiedig ieders meening, maar ik keur het af, dat men zich er aan waagt, zonder voldoende voorbereiding of studie, bij gemis aan voldoende vakkennis, een critiek uit te oefenen, die den on- zaakkundigen lezer tot de gedachte moet brengen, alsof met de belangen van het leger, en gevolgelijk met die der natie, door de machthebbenden ondoordacht niet voldoende rekening wordt gehouden. Hieraan heeft X. zich mijns inziens schuldig gemaakt. Kan hij mij aantoonen, dat mijn oordeel onjuist is, het zal mij aangenaam zijn, en ik houd mij voor zijne terechtwijzing aanbevolen. Banjoebiroe14 April 1882. Joh. C. Veenhuijzen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 179