aard, edoch veel eer dat van eeue gemoedelijke „accolade", zooals terecht door den getuige S. werd opgemerkt, en moet worden toe geschreven aan een eigenschap van dronken Europeanen, zooals zulks dan ook kan worden verklaard uit de vriendelijke woorden, door beklaagde daarbij gesproken, 11. 1.: „kom, steek je sabel maar op, „want je staat hier toch voor niets, ga maar liever met mij mede „naar de passar; gij zjjt een stommerik, dat gij niet liever met mij „medegaat Overwegende, dat thans nog te onderzoeken valt, of er ook termen bestaan, om beklaagde naar den disciplinaircn rechter te verwijzen, ten einde krij'gstuchtelijk te worden gecorrigeerd; dat art. 213 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande wel de enkele getuigenis van den schildwacht aanneemt, zoo deze iemand geslagen, gekwetst of gedood heeft en beweert zulks te zijner verdediging te hebben gedaan, als op zijn post aangevallen en mishandeld zijnde, edoch niet ten laste van een beweerden aanvaller, easu den kanonnier S., die beweerde, dat beklaagde hem, getuige, aangevallen of wel handtastelijk aangeraakt heeft, in welk geval de gewone regelen omtrent het bewijs van het algemeen recht moeten worden toegepast dat, volgens de gewone regelen van het bewijs, de alleenstaande verklaring van een getuige niet als volledig bewijs mag worden aangenomen dat art. 211 van het Crimineel Wetboek daarop als uitzondering aanneemt voor feiten van insubordinatie, welke op de enkele beëedigde verklaring van den supérieur, tegen wien de feiten gepleegd zijn, als bewezen moeten worden aangenomen dat die bepaling in art. 211 van het Crimineel Wetboek ver vat, van exeeptioneelen aard is, derhalve op de meest strikte wijze moet worden aangenomen en bij analogie niet mag toegepast worden, daar zij alleen geldt ten opzichte van de bepaalde, in art. 211 van het. Crimineel Wetboek opgenoemde, misdrijven, te weten de désobé- dientie (art. 95), het tegeuspreken (art. 9(1), het schelden, dreigen, slaan of anderszins mishandelen (art. 99 101) en bjj geen ander misdrijf mag worden toegepast; dat de eed door den schildwacht, bedoeld in art. 213 van het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 182