173 Ommiddellrjk volgende op de rubriek „Toelichtingen van den Opper bevelhebber" volgt eene rubriek, welker hoofd omstreeks luidt: „Voor „welke belooning of onderscheiding voorgedragen" en waarin Van Baaien vijf maal, voor de klasse en eens voor de 3' klasse der Mil. W. orde is voorgedragen. Dat ik mij niet meer herinner voor welke dier zes uit- „stekende daden de voordracht voor de 3e klasse plaats had. laat zich begrijpen. „Is nu de tegenspraak', waarin ik mij tegenover Generaal V. S. bevind, „duidelijk genoeg geconstateerd? „Welnu, dan geef ik den Generaal met allen eerbied in 'overweging „om gezamenlijk eene commissie van vier of zes heeren Hij twee of „drie en ik evenveel'te Batavia te verzoeken om, onder presidium „van den tegenwoordigen Chef van den Generalen Staf van het Ned. „Ind. Leger, den door mij bedoelden voordrachtstaat op te sporen, in te „zien en naar bevind van zaken advies uit te brengen. „Mij dunkt, ik kan niet eerlijker voorstellen. Wanneer Generaal Y. „S. zijn invloed zal willen aanwenden - en do gelegenheid om mij met „één slag te dooden, is te fraai dan zal vanwege de Regeering wel „geen bezwaar gemaakt worden togen het verleenen van inzage van den „bedoelden staat, die bovendien, onder toezicht van den Chef van den „Generalen Staf, alleen ter gewilde plaatse kan ingezien worden. Ik „koester dan ook de hoop van mijn voorstel ingewilligd te zien. „Waarom ik juist de onderwerpelijke beschuldiging van onwaarlieid- „lievendheid uitkies uit de zoovele, die mij naar het hoofd geslingerd zijn, „zullen de lezers vragen. Alles op zijn tijd. Mijne beantwoording zal „niet uitblijven, dat verzeker ik. Ik heb deze beschuldiging aangegrepen, „eerstens omdat de tegenspraak, die daarin heerscht, geheel en al tusschen „den Generaal en mij bestaat. Hij beweert zóó geschreven te hebben, „ik beweer anders gelezen te hebben. Een uitvlucht van minder goed „begrepen of verstaan te hebben is hier niet mogelijk. Ten anderen heb „ik deze beschuldiging aangegrepen, omdatik zeide het reeds boven - „zich hier een eenig geval voordoet om de waarheid helder en onver- „minkt aan het licht tc kunnen doen treden. „Ziedaar mijn voorstel gedaan. Ik wacht, laat ons hopen niet te lang. Aldus de oud-Majoor Pertilaer. Wij vreezen, dat zijn hoop niet zal worden verwezenlijkt; dat hij dus wèl te lang zal wachten. Van dat tijdvak van wachten willen wij daarom profiteeren. Wellicht

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 186