183 haafdik zal mijne stem aan deze wetsontwerpen gevenomdat daarbij worden afgeschaft wat algemeen urgent wordt verklaard, de lijfstraffen bij de zeemagt, omdat daardoor een einde zal gemaakt worden om de volkstaal te bezigen aan liet ranselen op de schepen, en omdat wij, ofschoon dan ook de lijfstraffen bij de landmagt niet meer in gebruik mogen zijn, haar toch niet langer in de wet kunnen laten staan, nu wij ze te gelijk met de lijfstraffen bij de zeemagt kunnen afschaffen. Laat ons niet vergeten dat, hetgeen wij hier ten einde zullen brengen, de vrucht is van vier achtereenvolgende zittingen. De Ministers, die do Memorie van Beantwoording geteekend hebben, zijn andere dan die do Memorie van Toelichting hebben ingedienden voor de verdediging der ontwerpen zien wij weer andere Ministers aan de groene tafel zitten. Moet nu al die arbeid te vergeefs geschied zijn? De vrucht is nu rijp; wij behoeven maar te schuddon, en zij valt af. Wij berokkenen daardoor aan de geheele herziening dezer wetboeken geen nadeel, liet nieuwe Wetboek van strafregt is thans aan do orde. Is het nu denkbaardatwanneer deze wetsontwerpen afgestemd worden, dat werk voorloopig geschorst zal wordenom de rjelieele herziening der criminele wetboeken voor het krijgsvolk ter hand te nemen? Niemand zal zich dit in het hoofd halen. Neen, zooals de vorige spreker te regt heeft betoogd, terwijl wij aan ons nationaal strafwetboek arbeiden, kan de geheele herziening dezer wetboeken worden voorbereid. Bij geen enkel voorstander van de aanneming van deze wetsontwerpen zal door die aan neming de aandrang verzwakt worden, om de algemeene herziening zoo spoedig mogelijk ter hand te nemen en tot stand te brengen. Wanneer ik echter niet aarzel mijne stem aan deze wetsontwerpen te geven, heb ik toch inderdaad groot bezwaar tegen art. 17, dat bij deze wetsontwerpen gehandhaafd blijft. Dat art. 17 gij kent liet, mijne Ileeren is ecne wettelijke schennis van ecu onschendbaar hoofdbeginsel van het strafregt. Er wordt in dat artikel toch niets meer of minder gezegd, dat wanneer er feiten gepleegd worden, die eigenlijk gecnc mis daden zijn, maar die in het oog van do magt die daarover willekeurig zal te oordeelen hebben, strafbaar zijn, die feiten gestraft zullen worden met de straf bedreigd tegen feiten waarmede ze 't meest overeenkomen. Dit artikel is inderdaad een gruwel. Bij de lezing van dit artikel komen mij altijd moer dan eene fabel van Lafontaine voor don geest. Bijvoorbeeld die van het lam, dat zijn dorst lescht aan de beek waaruit ook de wolf wil drinkenen dathoe ook betoogend dat het in geen geval iets zou kunnen doen, wat naar een mis*

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 196