187
van onze militaire regtspleging moot voorgaan zoggen wc dor anderen
en er zijn sprekers geweest, die een merkwaardig betoog hebben gele
verd over de wijze, waarop die regtspleging zou moeten worden ingerigt.
ik had dit betoog niet noodig, om overtuigd te worden van den treu-
rigen toestand, waarin wij thans verkeeren, maar wil men om die reden
de zaak uitstellen, dan komen wij geen stap verder. Ik hoorde door den
geachten afgevaardigde uit Arnhem zeggen, dat het wenschelijk zou zijn,
de herziening van het militaire strafregt en van de militaire strafregts-
pleging te gelijker tijd onderhanden te nemen, doch wanneer ik de lij
densgeschiedenis naga van de kleine partiele wijzigingen in onze militaire
strafwetgeving, dan moet ik erkennen, dat er moed toe zou belmoren, om
een dergelijk werk te aanvaarden, en meer moed nog, om met het oog op
het onzekere tijdstip, waarop zoodanig werk zou tot stand komen, deze
wetsontwerpen te verwerpen. Ik geloof, dat de quaestie, waarvoor wij
thans staan, deze is: wij hebben hier te doen met zeer bescheiden, door
de praktijk noodzakelijk geworden veranderingen, in onze militaire straf
wetgeving, veranderingen die zelfs door den geachten afgevaardigde uit
Zutphen als kleine verbeteringen worden aangemerkt; welnu, laat ons
beginnen met die aan te nemen. Wanneer ik de ondervinding heb, hoe
alle geroep om radicale verbetering ons geen stap verder heeft gebragt,
en wanneer ik het vooruitzigt heb, dat binnen korten tijd tot stand ge
bragt kan zijn ons nationaal burgerlijk strafwetboek, terwijl ik een Mi
nister van Justitie in functie zie, wiens antecedenten ons het regt geven
te verwachten, dat hij, van oordeel dat deze zoo belangrijke materie zoo
spoedig mogelijk moet geregeld worden, ook de handen aan het werk zal
slaan en zich niet zal laten weerhouden door de bezwaren daaraan ver
bonden, dan acht ik het verstandigop dit oogenblik deze ontwerpen
aan te nemen.
Wanneer de geachte afgevaardigde uit Zutphen behoort tot die leden,
die volgens het .Vo'orloopig Verslag van gevoelen zijn, dat het eenige middel,
om radicale verbetering te verkrijgen, juist daarin ligt, dat telkens en
voortdurend met aandrang kan worden gewezen op het vicieuse van den
toestand, en dat oene afdoende herziening welligt op den achtergrond zou
kunnen raken, wanneer deze partiele wijzigingen waren aangobragt, dan
kan ik hem volkomen gerust stellen. Is inderdaad onze militaire strafwetge
ving zoo slecht, dan zullen deze kleine verbeteringen de stem van het
publiek geweten niet smoren. En de geachte afgevaardigde, die mij vooraf
ging, heeft te regt herinnerd, al worden deze veranderingen aangenomen, en
daaronder zijn verbeteringen ik noem slechts de intrekking van art. 16