18S van liet Crimineel Wetboek voor liet krijgsvolk te lande, dan nog blijft art. 17, dat thans onmogelijk gewijzigd kan worden, maar dat in volstrekten strijd is met liet gezonde regtsbeginsel om geen straf toe te passen dan krachtens ecne bestaande strafbepaling. Dat art. 17 alléén zal voldoende wezen, om een ieder de overtuiging te schenken, dat de militaire straf wetgeving herziening eischt en zal blijven eischen, zelfs al nemen wij dc nu voorgestelde partiele wijziging aan. Ik zal dus met vol vertrouwen vóór deze wetsontwerpen stemmen. De heer Oldenhuis GrutamaEene enkele geschiedkundige herinnering uit hetgeen reeds met dc herziening der militaire wetboeken is voorgevallen. In 1868 had ik de eer in eene sectie te zitten, waarin het ontwerp, door den lieer Lenting vermeld, behandeld werd. Thorbecke was voorzitter dor sectie, en ik werd tot rapporteur benoemd. In die sectie is toon reeds dezelfde discussie gevoerd, die wij thans hebben aangehoord. Evenals thans de hoeren Lentiny, Gpdefroideze thans gedeeltelijk en anderen, wil den toen allen alles in eens herzien en verklaarden zij zich daarom tegen elke partiele verbetering. Thorbecke betoogde daarentegen met kracht van redenen, dat wij de ons aangeboden verbetering moesten aannemen, vermits wij dan dat in allen gevalle zouden hebben en te krachtiger op andere verbeteringen konden aandringen. De tegenovergestelde meening kreeg echter in het voorloopig verslag dc bovenhand, en er is niets van gekomen. Sedert zijn er elf jaren ver- loopen: hadden de tegenstanders toen gehoor gegeven aan Thorbcclce, dan hadden zij deze verbeteringen reeds zoo lang gehad, en zouden wij thans reeds op nieuwe verbeteringen hebben kunnen aandringen. Ik wilde alleen deze omstandigheid aanvoeren tot aandrang om deze wetten nu toch aan tc nemen. Ik zal vóór de wetsontwerpen stemmen. De heer Modderman, Minister van Justitie: Mijnheer do Voorzitter! Hoe zonderling het oppervlakkig klinke, op dit oogenblik verheug ik er mij over, dat hij, die thans hot woord voert, aan de zamenstelling van deze ontwerpen geen deel heeft gehad. Die omstandigheid toch geeft mij het regt om eene opmerking voorop te stellen, die ik anders zou hebben moeten achterhouden. Gegeven het probleem, om door hot kleinst aantal artikelen, op de meest eenvoudige wijze, het grootst aantal belangrijke verbeteringen te brengen in ons militair strafstelsel, dan hebben wij, naar mijne innige overtuiging, in deze vier wetsontwerpen eene solutie, die, voor dit beperkt doel, bevredigend, ik zou haast zeggen, verrassend is.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 201