191
zoo? Heeft zij ook dit gevolg, dat men alle regten verliest aan vroege-
ren diensttijd ontleend of verbonden? Heeft de feitelijke afschaffing van
de slagen ton gevolge, dat men ook niet langer kan toepassen degradatie,
die, als men zich aan de woorden van de wet [art. 30 C. W. L.] houdt,
alleen te pas komt als inleiding tot de oplegging van eerstgenoemde
straf? Ziedaar eenige vragen, waaraan men tal van andere zou kun
nen toevoegen. Yragen, over wier beantwoording, op het standpunt
van stellig regt, ik geen woord zal verspillen, want zo zijn GO jaren en
langer oud. Maar mot nadruk wenscli ik aan de Kamer te vragenis het
eene kleinigheid, heeft het weinig te beteekenen, wanneer al deze en der
gelijke vragen, waarmede de regtszekerheid, waarmede de staat en de regts-
bevoegdheid van tal van medeburgers in zoo hooge mate zijn betrokken, door
deze wetsontwerpen worden opgeheven of op bevredigende wijze opgelost?
Ook tal van ongerijmdheden en schreeuwende onregtvaardighedcn zul
len door do aanneming dezer ontwerpen verdwijnen.
Laat ik er enkele mogen noemen. Groot onderscheid wordt gemaakt,
ook wat het strafregt betreft, tusschen militairen en burgers, en zeker
niemand zal ontkennen dat in menig opzigt dat onderscheid behoort te
worden gehandhaafd. Maar wat is op het oogenblik do toestand Dat
er onderscheid gemaakt wordt ook daar, waar een ieder zal toegeven, dat
het niet te pas komt. Do burger kan bijv. in allo correctionele zaken
tot zekeren tijd worden opgesloten cellulair. Welke reden kan er nu zijn,
waarom voor den soldaat niet zou gelden de gulden les dat kwade zamen-
sprekingen zelfs goede zeden, hoeveel te meer minder goede zeden bederven
Welnu volgens deze wetsontwerpen zal cellulaire opsluiting ook op dn
militairen kunnen worden toegepast.
En groot onderscheid wordt gemaakt tusschen officieren en minderen.
En zeker is dat in vele opzigten te verdedigen, bepaaldelijk op het
gebied van het disciplinaire regt, waar men den regel kan toepassende
ware gelijkheid bestaat hierin, dat ongelijke menschen op ongelijke wijze
behandeld worden. Maar gaat hot aan, zoo als in de thans bestaande
wetgeving geschiedt, datzelfde onderscheid tusschen officieren en minderen
te maken bij zware misdrijven? Tal van zeer ernstige feiten worden in
de officieren alleen met cassatie gestraft, terwijl de minderen kruiwagen-
straf beloopen. En als men, om dat groote verschil goed te maken,
doet opmerken, dat de eer voor een officier van groote beteekenis en
derhalve do cassatie eene strenge straf is, dan antwoord ik, dat van do
drie soorten van cassatie er slechts ééne onteorend is, en dat de kruiwagen-
straf, volgens de jurisprudentie van den Hoogen Raad, mede eene ontecrcnde