201 - of uiterste wilsbeschikkingwelk onderhandsch stuk dan steeds door de commissarissen als nietig en van onwaarde terzijde gelegddan wel ver nietigd werd. Nooit werd op zulk eenen toch geldigen uitersten wil regard geslagen. Art. 946 van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië toch luidt „in tijd van oorlog', kunnen de krijgslieden en andere personen tot de „legers behoorende, en zich in het veld of wel in eene belegerde plaats „bevindende, hunnen uitersten wil maken ten overstaan van eenen offi cier, welke teil minste den graad van luitenant heeft, of zoo er geen „officier aanwezig is, van den persoon, die op de plaats het hoogste „militair gezag uitoefentmitsgaders van twee getuigen." Bjj art. 944 is bepaald, wie getuigen mogen zijn, en wel: de getuigen moeten zijn van het mannelijk geslacht, meerderjarig, en ingezetenen van Nederlandsch-Indië zij moeten de taal verstaan, waarin de uiterste wil is opgesteld; tot getuigen mogen niet genomen worden de erfgenamen of de lega tarissen noch derzelver bloedverwanten of aangehuwdentot in den vierden graad ingesloten, noch de zoons of kleinzoons, of bloedverwanten in denzelfden graad, noch de huisbedienden der notarissen (in casu: der militaire supérieuren) voor welke de uiterste wil verleden wordtnoch eindelijk de zoodanigen, die tot eene lijf- of onteerende straf zijn ver oordeeld. ■Art. 949 bepaalt verder, dat een aldus opgemaakte uiterste wil moet onderteekend worden door den erflater, door dengene voor wien het stuk verleden is en door ten minste één der getuigen; en dat, indien de erf later of een der getuigen verklaart, dat hij niet schrijven kan of belet wordt te teekenen, van die verklaring, alsmede van de oorzaak van het beletsel, in de acte uitdrukkelijk melding' moet worden gemaakt. Voorts geeft art. 950 aan, dat een aldus opgemaakte uiterste wil krach teloos zal zijn, indien de erflater komt te sterven zes maanden nadat de oorzaak, waarom dezelve in dien vorm is gemaakt, heeft opgehouden (dus zes maanden nadat de belegering of de oorlogstoestand is opgeheven). Eindelijk leert art. 951, dat in het geval, bij genoemd art. 946 voor zien, de daarbij vermelde personen kunnen beschikken bij een onderhandsch stuk, mits het geheel door de hand des erflaters zij geschreven, gedag- teekend en onderteekendterwijl ten slotte art. 952 bepaalt, dat zulk een onderhandsch stuk krachteloos zal zijn. indien de erflater is overleden drie maanden nadat de oorzaak, in art. 946 vermeld, heeft opgehouden'

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 214