203 Gisteren werd te Batavia ontvangen de bovenvermelde aflevering van het in Indië zoo gunstig bekende maandschrift. Onder de vele belangwekkende opstellen, welke ook deze aflevering be vat, behoort in de eerste plaats te worden genoemd dat, waarmede ze aanvangt, n. 1.: De Memorie van den Luitenant-Generaal li. van de.r Heijden. In dat met warmte, overtuiging en kennis van zaken geschreven arti kel van 24 bladzijden levert een Indisch officier, die zich V. noemt en 13 maanden te Atjeh doorbracht, zulke afdoende bewijzen voor de mishan deling, welke de Generaal Van der Heijden onderging, dat wij, die thans geene gelegenheid meer hebben, om in bijzonderheden te treden, onzen Lezers ten zeerste moeten aanbevelen, na alles wat zij, ook uit dit Tijd schrift, reeds over de zaak vernamen, dat opstel met de meeste aandacht te lezen en te overwegen. „De Memoriezegt de Heer Y. „is over het algemeen genomen „een zeer goed geschreven stuk, waarvan de lezing onwillekeurig mede- sleept, om den Generaal de coeur volledige kwijtschelding te geven van „alle kleine en groote zonden, welke hij volgens den Gouverneur- „Generaal Van Lansberge en den Minister van Koloniën Baron Yan Golt- „stein mocht bedreven hebben." Wij, die de Memorie insgelijks bestudeerden, sluiten ons gaarne bij dit oordeel aan. Alleen betreuren wij liet, dat ze tevens een o. i. onnoodigen en ongewenschten aanval bevat tegen den Generaal Van Swieten. Maar overigens achten wij liet oordeel volkomen juist en deelen wij het gevoelen, dat een achtenswaardig officier van ons Leger in de vol gende regelen uitdrukte „Wanneer men de eer heeft gedurende een vierde eeuw tot het officiers- „korps van het Indische Leger te belmoren, dan is er geen persoonlijke „sympathie noodig voor den Generaal Van der Heijdenom te gloeien „van verontwaardiging over de wijze, waarop deze door eenige der hoogst- „geplaatste autoriteiten is behandeld, zonder dat hem ten dien opzichte „van Regeeringswege de vereischte genoegdoening is verschaft, die hij „van de personen niet wel kan vorderen. „Terecht vraagt men zich af, welke wets- of rechtszekerheid kan „bestaan voor de overige leden van het officierskorps, wanneer aan een der „oudsten, hoogstgeplaatsten en meest verdienstelijken hunner zulk eene waar- peering is te beurt gevallen". 14 De Indische Qids. Juli-aflevering.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 222