DE OEFENINGEN' DER MOBIELE ARTILLERIE IN 1881.
Hoewel de Artilleriewetenschap, dat is de wetenschap, die ons
leert, om op groote afstanden schade aan te richten, en de middelen,
die daartoe worden aangewend, reeds zeer oud is, dagteekent het op
theoretische en practische gronden steunende beginsel, om zich de
meeste uitwerking der aan te richten schade te verzekeren, toch eerst
van zeer jeugdigen datum.
Opmerkelijk is het, dat de handboeken der artillerie, tot voor wei-
nige jaren, zich, omtrent het werkdadige schieten, uitsluitend tot al
gemeenheden bepaalden, en dat naarmate de middelen om schade te
veroorzaken langzamerhand, en vooral in den jongsten tijd, zoo belang
rijk zijn verbeterd, men tevens er toe is gekomen, om zich door een
beredeneerd stelselmatige wijze van voorbereidend vuur, de vrij juiste
zekerheid te verschaffen het maximum effect te verkrijgen, dat onder
de bestaande omstandigheden verkrijgbaar is.
Toch is het rationeel, dat, naarmate de verschillende factoren van
het schot gunstiger verhoudingen gingen aannemen, en men daardoor
van zelf tot belangrijk gunstiger resultaten moest komen, men er van
doordrongen begon te zijn, dat ieder nutteloos afgegeven schot, eene
groote hoeveelheid nutteloos effect vertegenwoordigt, en men dus
niets van de verhoogde uitwerking der verbeterde middelen mocht te
looi laten gaan, daar het verlies alsdan geheel evenredig aan de
grootere winst werd.
De op de artilleriewetenschap toegepaste kansrekening heeft tot
schietregels geleid, waarmede men tracht, der theoretische beginselen
practisch nut te verschaffen.
Dat deze schietregels niet bindend kunnen zijn voor de artillerie
wetenschap in het algemeen, is natuurlijk, daar zoowel de te bezigen
middelen als de verlangd wordende schade hun invloed uitoefenen.