245
halen, die beklaagde op ongeveer vier pas buiten de cantine arresteerde;
Overwegende, dat de onder eede gehoorde getuigen, de fuseliers
T. en S., beiden in hoofdzaak eenparig hebben verklaard, dat zij op last
vau den commandant der patrouille beklaagde, op 24 April jl. in de
nabijheid van de cantine in arrest namen, die echter zich liet vallen
en door hen te slaan en te schoppen, der patrouille wist te ontloopen
Overwegende, dat in judicio aanwezig is een visum repertum,
dd°. 2 Mei 1881, van den officier van gezondheid 2e klasse J. A. C.
M. te T.
Overwegende, dat uit beklaagde 's bekentenis, bevestigd door de
beëedigde verklaringen van de getuigen Y. K., H., Y. en S., het
wettig en overtuigend bewijs is geleverd, dat beklaagde, op 24 April
jl-, door de patrouille gearresteerd, zich daartegen heeft verzet;
Overwegende, dat echter niet wettig en overtuigend bewezen is, dat
de verwonding van S. door beklaagde is teweeggebracht
Overwegende, dat hoe wenschelijk het ook zij, dat in jure constituendo
de wet aan de militaire patrouilles of wachten eene bijzondere bescher
ming verleent en hare aaurauding door militairen tot een militair delict
werd gemaakt, echter in jure constituto geen enkele wetsbepaling
bestaat, die het feit, in de klacht omschreven en aan den beklaagde
ten laste gelegd, strafbaar stelt;
Gelet op het elfde hoofdstuk van den tweeden titel van het Regle
ment op de Rechtspleging hij de Landmacht en art. 20 van het
Reglement op de krijgstucht of discipline;
Rechtdoende
In naam en van wege den Koning
Verklaart zich onbevoegd, kennis te nemen van de tegen den
beklaagde Y. D. E. ingebrachte klacht;
Verwijst hem naar de militaire autoriteit, desgewild ter disciplinaire
correctie, naar aanleiding van de hem bij klacht ten laste gelegde
beschuldiging
Veroordeelt den Staat in de kosten van 't rechtsgeding
Aldus gedaan en gewezen op heden, den elfden Juni 1800 één en
tachtig, door ons, enz.
O O 7