247 boek van Strafrecht voor Europeanen en behoort omschreven te worden alswederspannigheid door een ongewapend persoonterwijl de manschap pen eener patrouille, die aan een hun wettig gegeven last voldoen, aangemerkt moeten worden als agenten der openbare macht; Overwegende, dat de krijgsraad dus ten onrechte heeft' beslist, dat beklaagde voor het hem ten laste gelegde feit slechts disciplinair kon worden gestraft en zijn vonnis mitsdien behoort te worden vernietigd 0\eivegende, ten slotte, dat den Hove in casu geene termen zijn voorgekomen, om den beklaagde, thans geappelleerde, behalve gevan genisstraf, met toepassing van het bepaalde bij artikel 152 van het Strafwetboek voor Europeanen, juncto artikel 24 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te lande, nog bovendien detentie, ter vervanging van geldboete, op te leggen; Lettende op de bovenvermelde wetsartikelen en artikel 50 van 's Hofs Provisioneele Instructie Rechtdoende In naam en van wege den Koning! Ontvangt het appel; Vernietigt het vonnis, waarvan appel; En, doende wat de krijgsraad had behooren te doen: Verklaart den beklaagde, thans geappelleerde, schuldig aan „weder- span nigheid door een ongewapend persoon;" Veroordeelt hem deswege tot de straf van gevangenis voor den tijd van acht dagen; Veroordeelt hem deswege wijders in de kosten van dit strafgeding, in beide instantiëD gevallen; Aldus gedaan en gesententieerd op heden, den 20en Januari 1882, enz. Wij meenen den Lezers van dit Tijdschrift geen ondienst te doen, door ten slotte eenige beschouwingen, naar aanleiding van boven staand vonnis en arrest, hierbij te voegen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 260