officieren van liet leger éii van de marine, aan deskundigen wordt toe
vertrouwd.
Zou liet nu zoo volstrekt onmogelijk zijn, om aan beide instellingen
deskundigen te verbinden, die aan de toekomstige officieren die kennis
kunnen verschaffen, die zij behoeven, wanneer zij geroepen worden aan
de regtspraak der krijgsraden deel te nemen
Ik bepaal mij tot deze vraag, en neem de vrijheid haar aan de ernstige
overweging van de Ministers van Marine en van Oorlog aan te bevelen.
Nu nog een woord naar aanleidiug van de rede van den Minister van
Justitie.
Moet ik, na die rede, stemmen vóór of tegen deze wetsontwerpen? Ik
beken volmondig, dat de Minister van Justitie mij niet die beloften
heeft gegeven, die ik gisteren vroeg. En toch zal mij dat niet verhin
deren voor deze wetsontwerpen te stemmen. In de rede van dien Minister,
en niet alleen in zijne rede, maar ook in de alleen aan zijn talent ge-
evenaarde werkzaamheid en vooral in zijne overtuiging, die uit zijne rede
zoo stellig gebleken is, dat er behoefte bestaat aan eene nieuwe militaire
strafwetgeving, vind ik den waarborg, dat mijne voorwaarde, zoo al niet
naar do strikte letter, dan toch naar den zin en de bedoeling voor zoo
veel van de Begering afhangt (dit voegde ik er gisteren uitdrukkelijk
bij) zal vervuld worden.
En daarop vertrouw ik te meer, omdat de Minister zich met mij plaatst
op het eenig juiste standpunt, dat een militair strafwetboek uitsluitend
moet zijn een wetboek voor zuiver militaire delicten.
Op dit standpunt, de buitenlandsche wetgeving leert het, vooral het
Belgische wetboek, dat ik gisteren citeerde, kan de militaire strafwet
geving wel niet uit de mouw geschud worden, maar kan de voorberei
ding daarvan door de Regering niet zoo omslagtig zijn en zal zij niet
meer tijd behoeven te kosten, dan aan de behandeling van het burgerlijk
Wetboek van Strafregt door Kamer en Regering naar alle waarschijnlijk
heid zal besteed worden. Reeds daarom alleen meen ik vóór deze wets
ontwerpen te kunnen stemmen.
Maar al moest ik het antwoord van den Minister van Justitie be
schouwen als volkomen teleurstellend, al moest ik daaruit opmaken, dat
wij langer zouden moeten wachten op een nieuw militair strafwetboek
dan ik wensch en in het publiek belang noodig acht, dan nog zou ik
ruiterlijk van de gestelde voorwaarde afstand doen, na de voortreffelijke
rede van den Minister van Justitie, die bij allen, die haar gehoord hebben,