298
die er van liield „het kind bij zijn naam te noemen" niettegenstaande
zulks niet altijd welkom wasbepaalde Zijne Majesteit de Koning den
28sten Juli 1871, dat de sedert 1831 gevorderde bewijzen van gegoedheid
zouden vervallen en ook wat insgelijks van veel gewicht was dat de
chefsen niet zij, die er niet het minste belang-bij hadden, zouden be-
oordeelen, of de aanstaande eehtgenoote kon worden opgenomen in de
groote officiersfamilie. (1)
Wat zelden gebeurt ik althans ken geen ander voorbeeld had daarna
plaats. Op het initiatief van Indiê toch, dat in Juli 1871 met die vrij
gevige bepalingen werd begunstigd, werd14 Februari 1872 voor het
Leger in Nederland hetzelfde voorgeschreven. Indië, dat anders, daar
waar mogelijk, de modellen van Nederland volgt; dat zich niet zelden
„verheugt" in Hollandsche voorschriften, welke blijkbaar slechts „pasklaar"
zijn gemaakt Indië deed toen de eerste schrede, gaf het voorbeeld, in
de door den tijdgeest gevorderde richting. West-lndië werd, bij hetzelfde
besluit van Februari '72, met de voor het leger in Nederland gecreëerde
bepalingen begiftigd.
„Over deze zaak zou veel te zeggen zijn", schrijf ik Multatuli na. En
juist daarom en wijl ik reeds ben afgeweken van 't programma, dat ik
me zeiven had gesteld, zal ik nu beginnen met mijne opmerkingen over:
1°. vrijen overtocht van ambtenaars- en officiersecht-
genooten
(1) Als een vermakelijk staaltje van de vaderlijke zorgen van het Gouvernement
en de misbruiken van vroeger, -wijs ik hier op den aanhef van het Koninklijk besluit
van 17 September 1824, No 99 lAlgemeene order voor het Indische Leger No 1 van
1835), blijkens welk besluit de Commissaris-Generaal van Oorlog aan Zijne Majesteit
had te kennen gegeven: „dat de bepalingen van Ons besluit van den 16den February
„1814, No 55, nopens de huwelijken van militaire officieren, op verschillende wijzen
„worden ontweken, zoodat het blijkbaar geworden is, dat Onze vaderlijke bedoelingen,
„by het toekennen der bevoegdheid, om niet uitsluitend een stellig, maar ook een waar
schijnlijk en op redelijke gronden verwacht wordend inkomen, van een der beide
„echtgenooten te bewijzen, genoegzaam geheel en al worden ter zyde gesteld".
Dat was in 1S24. Men kan nagaan, hoe het was in 1870, toen als „gegoedheids-
bewijs" voldoende was eene notarieele acte, waarbij een derde „van erkende soliditeit"
zich verbond, om jaarlijks aan den officier, totdat hij den rang van kapitein zoude
bekleeden, of aan diens echtgeuoote, eene som van 400 uit te keeren.
Op een der buitenposten, waar ik toen was, maakten de officieren onderling af
spraak, meestal vóór het zoeken van eene „levensgezellinne", om elkaar aan zulk eene
verklaring te helpen. En werkelijk is later een officier op die wijze getrouwd. Be-
spottelpker „overgangsmaatregel"want zóó werd dat voorschrift betiteld heb ik
nooit gezien.