306
voorzeker ook die deugden, die elk eerlijk man tot sieraad strekken;
deugden, die zelfs onmisbaar zijn om eerlijk man, om Gentleman te wezen.
En al strijdt ook Gij belaas! weder met nedergeslagen vizier, zoo heb
ik toch betere gedachten van U, Oud-soldaat, en draag ik U alhoewel
onbekend onwillekeurig meerder achting toe, dan waarop ge eigenlijk
aanspraak zoudt hebben volgens eigen verklaring.
Wat evenwel die voormalige „innige liefde" voor uwe soldaten betreft,
ddar zoude, bij nader onderzoek, wel wat op vallen af te dingen.
In een, uit zoo heterogene bestanddeelen te zamen gesteld Leger als
het Nederlandsch-Indische, kan het niet missen, of ook gij hebt in uw
langdurigen militairen loopbaan de ondervinding moeten opdoen, dat vele,
zéér vele uwer soldaten eene zoo innige liefde volstrekt niet waardig
waren. Eene raadpleging der, bij Dag- Orders, gepubliceerde sententiën
definitief van het H. M. G. schenkt de treurige zekerheid, dat het, ook
in dit opzigt, voorheen niet beter was dan thans!
Laten wij dus in de plaats van die innige liefde voor de soldaten,
stellen: eene innige liefde voor het Nederlandsch-Indische Leger, waartoe
Gij de eer hadt, en ik nog de eer heb te behoorenEn dan reik ik U
gaarne de hand, en betuig ik U volgaarne mijne opregte sympathie!
Thans ben ik genaderd tot de hoofdzaak, zonder welke ik U niet zou
de hebben geschreven; ook, dewijl ik reeds verklaard heb, dat alleen
vrijmoedige gedachtenwisseling betreffende de in mijne Beschouwingen
nedergelegde grondbeginselen mij hoogst welkom zullen zijn.
Gij zegt: „Ik voor mij acht het recht van reklame voor een krijgs
raad een vloek voor de disciplineen niet minder een vloek voor de
reclamanten
Hier nu plaatst ge U lijnregt tegenover mij, dewijl ik, volkomen ge
motiveerd, en ten deze geheel in overeenstemming met den Generaal
Iinoop, het Indisch Weekblad van het Regt, den Militairen Spectator,
e. z. v. in het I. M. T. 1882 No. 7, paga. 107 en 108 heb gezegd:
„De officier van het Indische Leger is, en blijft Nederlandsch officier,
„en heeft er dus, even als deze, ten volle aanspraak op, om gewaarborgd
„te zijn tegen alle mogelijke willekeur.
„En, de beste waarborg tegen willekeur en onregtvaardige bejegening
is: het regt van reklame."
Daarom blijf ik dat, door Zijne Majesteit den Koning, aan Zijn Leger
geschonken regt, een weldaad heeten.
(1) Ik cursiveer, v. V,