331 te breken, kon ik, als hoofdofficier, in een plaats waar steenen huizen staan, toch met in een hooiloods gaan wonen. Daarbij kwam, dat ik, twee maal heen en weer, dus vier maal daags, dat is vier honderd en tachtig maal in de vier maanden, per as, den weg van Meester- Cornelis naar Rijswijk aflegde. Doch, nimmer kwam het in mij op, aan een verzoek om geldelijke tegemoetkoming te denken. In tegendeel, als ik, vooral bij emballagekosten, voor den lande één penning kon uitzuinigen, was mij dit een waar genot: het hooi werd er des te minder kostbaar door. Ook thans zal ik voor de in de daad door mij bij deze proefneming- geleden geldelijke schade, geen tegemoetkoming meer accepteren. Maar, minstens had ik verwacht (en waarlijk dit is geen wellevend- heidsrecht dat men voor z'n plezier doet gelden) dat ik, van de zijde der Intendance, eenigzins op de hoogte zou zijn gesteld van den inhoud der verslagen der commissiën, die, ruim een jaar na aflevering, tot keuring van dit hooi overgingen. Wat ik er thans van weet, weid mij door een paar leden dier commissiën medegedeeld. Terwijl mij de officieele misluktverklaring der genomen proef, slechts uit het onlangs op publieke vendutie verkoopen der hooipersen, ge bleken is. Doch, is die proef mislukt? Zooals reeds werd gezegd, was dat hooi in de kavalleriestallen te Rijswijk opgelegd. Luchtig en vrij van vocht, lag het daar. Er was voldoende ruimte. Niet alleen aan de werkplaats te Meester- Cornellsmaar ook in die stallen, zijn tal van officieren en burger boeren dit met belangstelling komen bezichtigen en hebben zij, geen dier heeren zal zulks tegenspreken, hunne, uitsluitend aan gras ge wende, zoowel rij-als wagenpaardendat hooi, bij de eerste toedie ning, dadelijk zien nuttigen. Men zou nu kunnen denken, dat er, opzettelijk voor zulke gele genheden, eenig extra overheerlijk, aan kruiden rijk hooiafzonder lijk werd bewaard; doch, en wederom beroep ik mij hier op de getuigenis dier heeren, steeds werd, aan ieder afzonderlijk, verzocht, zelf, uit de in zijn geheel opgelegde massa, de mand aan te wijzen, waaruit zij wenschten dat aan hunne paarden hooi werd toegediend.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 344