357
dat toch de door den beklaagde gebezigde bewoordingen niet
slechts eene onbetamelijke uitdrukking opleveren, als bedoeld in
artikel 1G van bet Reglement van Krijgstucht of discipline, maar
zonder twijfel eene in hooge mate minachtende qualificatie van den
luitenant, beklaagde's superieur, bevatten en als zoodanig vallen
onder het bereik van artikel 99 van het Crimineel Wetboek voor
het Krijgsvolk te Lande;
Overwegende, dat 's krijgsraads vonnis derhalve moet worden
vernietigd en alsnog eene schuldig verklaring en veroordeeling tegen
den beklaagde behoort te worden uitgesproken
Lettende op boven aangehaald artikel van het Crimineel Wetboek
voor het Krijgsvolk te Lande en art. 50 van 's Hofs Provisio
nele Instructie;
Ilegtdoende
In naam en van wege den Koning!
Ontvangt het appel;
Vernietigt het vonnis, waarvan appel;
En, doende wat de krijgsraad had behooren te doen
Verklaart den beklaagde, thans geappelleerde, schuldig aan in
subordinatie door ivoor den-,
Veroordeelt hem deswege tot de straf van detentie voor den tijd
van zes maanden
Veroordeelt hem wijders in de kosten van dit strafgeding in beide
instantiën.
Aldus gedaan en gesententieerd, enz."
Op de boven door ons ontwikkelde gronden schijnt ons de meening,
door het H. M. G., in zijn sententie van 28 Oct. 1859 gehuldigd, juister
toe, waarbij terecht is aangenomen, dat bij art. 99 C. W. niet alleen
eenige minachting, verachting of miskenning van gezag te kennen
gevende gebaren of bedreigingen worden gestraft, edoch slechts die,
waarin eenige beschimping, smaad of hoon, eene verregaande zeer
grove beleediging vervat zijn, die de strekkiug hebben, om dos be-
leedigdens goede eer en kieschheid zoodanig aau te randen en te
kwetsen, dat men daardoor, indien de woorden waarheid bevatten,
aan de verachting zijner medemilitairen wordt blootgesteld.