neer een officier terechtstaat. Volgens de thans in Frankrijk vi-
geerende rechtspleging, zoowel voor de land- als zeemacht, vinden
wjj hetzelfde door ons gehuldigde beginsel in art. 10. Code de
Justice militaire pour l'armée de terre et mer bepaald als volgt
„La composition des conseils de guerredéterminée par Varticle
3 du Code est maintenue ou modifiéesuivant le grade de l'acicusé
conformément au tableau ci-après," waarop een tabel volgt, waaruit
blijkt, dat de leden van den krijgsraad denzelfden rang moeten hebben
als die door beklaagde bekleed wordt. Wij komen alzoo tot de volgende
conclusie: dat een persoon als rechter-commissaris alle militaire straf
zaken instrueere, zoo noodig in bijzijn van een officier, zooveel mo
gelijk een zaakkundig man.
Is nu de instructie afgeloopen, dan moet per se behandeling en
terechtstelling voor den krijgsraad volgen, doch men leggc den kiijgs-
rand, in raadkamer vergaderd, de stukken voor, teneinde voorloopig
te doen constateeren of eene rechtsvervolging al dan niet moet plaats
hebben, in welk bevestigend geval de zaak door den rechter-commis
saris verder gerechtelijk geinstrueerd en behandeld wordt, naar de
beginselen, in het reglement op de strafv., door ons boven verklaard en
ontwikkeld.
Wij zijn intusschen met ons opstel uitvoeriger geworden dan oor
spronkelijk iu onze bedoeling lag. Het groote verband echter, dat
bestaat lusschen het voorloopige onderzoek, de basis, waarop do
gcheele procedure steunen moet en die wjj, op boven ontwikkelde
cronden. voor eene goede en rechtvaardige rechtsbedeeling onmisbaar
achten en den verderen loop van de strafprocesorde, bracht ons van
zelf op den weg, om die tevens casu te bespreken en aan de bui -
gerlijke staf rechtspleging te toetsenterwijl wij meenen geen ondienst
te hebben gedaan, tevens eenige denkbeelden cn beschouwingen ten-
beste te geven, die wellicht kunnen strekken, opwekken en aansporen,
zoo niet tot algeheele volledige herziening van de militaire wetgeving,
dan toch tot partiëele wijziging van die punten, welke zoo in lijn
rechten strijd zijn met het hedendaagsche rechtsgevoel, in vei baud
beschouwd met de plaats, die het Leger thans in de maatschappij
inneemt. Hopen wij derhalve, dat de toekomst niet al te zeei iu
het verre verschiet ligt, dat de in hef jaar 1829 door de Kegeering
O O